In Banshun (Late Spring, 1949) wordt Noriko (Setsuko Hara) constant geconfronteerd met haar ongehuwde staat. Het huwelijk is een conventie waar in Ozu’s film-Japan maar weinigen van afwijken. Noriko is de humanistische uitzondering zelve: om haar heen regent het mogelijke vrijers, maar de goedlachse protagonist ontfermt zich liever om haar eenzame vader (Chishû Ryû).
Ook in Tôkyô Monogatari ontfermt Hara’s personage zich over dat van Ryu. Ryu speelt ditmaal niet Hara’s vader maar haar grootvader, en de kloof tussen de twee is initieel wat groter: Hara’s Noriko (ja, ook hier) woont en werkt in een buitenwijk van Tokio, terwijl haar grootouders een verblijf op het platteland betrekken. Aan het begin van de film wagen Shukichi en zijn vrouw de ellenlange reis naar de stad. Samen hopen ze tijd te kunnen doorbrengen met hun (klein)kinderen, die hun plaats in de arbeidsketen van Tokio stuk voor stuk gevonden hebben.
Het duurt niet lang voor de dramatische ironie van deze situatie zichtbaar wordt. Geen van de Hirayama’s heeft echt tijd voor opa en oma, maar eerlijk zijn is natuurlijk geen optie. En dus worden de twee (hypocriet of hilarisch?) en passant naar een accommodatie aan zee gestuurd, waar ze – tot wanhoop van hun egocentrische kinderen – al snel weer van terugkeren. Alleen Noriko heeft tijd voor haar ouders. Ze neemt zelfs een dag vrij – wat dat betreft is er geen enkel verschil tussen de Noriko van Banshun en de Noriko van Tôkyô Monogatari. Ook haar manische glimlach werkt in beide films even sterk op de zenuwen.
Ozu classificeert zichzelf als auteur door te spelen met filmnamen (spelen met seizoenen), thema’s (klasseverschillen, spanning tussen menselijke zorg en sociaal-culturele rolpatronen, egoïsme) en terugkerende acteurs (o.a. Ryu en Hara). Ook de filmvorm is immer consistent. De herkenbare camera-stijl (framing op zithoogte) staat hier volledig in dienst van het narratief, dat voor een gedramatiseerde karakterstudie behoorlijk geestig is: zwart-komische opmerkingen gaan hand in hand met ronduit kolderieke slapstick-taferelen. Het café-avondje en de wankele thuiskomst van het herenigde familiegezelschap staan in schril contrast met de tragiek van een naderend levenseinde. De toon is dus wisselend, maar Ozu weet te veranderingen te presenteren als verschillende scherven van dezelfde film-spiegel: de spiegel van het leven zelf. Zijn ontroerende humanistische portret is geen wankele genremix, maar een uitgebalanceerde kijk op de doorleefde dynamiek van intermenselijke relaties.
Tokyo Story (Japan: Tôkyô Monogatari) (1953)/136 min./Drama/Regie: Yasujiro Ozu/Met Chishū Ryū, Chieko Higashiyama, Setsuko Hara