De aanslagen van Parijs: betekenis in verhaalvorm

In december 2015, halverwege het tweede jaar van mijn universitaire studie, volgde ik bij literatuurwetenschap het vak ‘sterke verhalen’, over de kracht en inhoud van verhalen, en hoe zij onze wereld vormgeven. We kregen de opdracht zelf een verhaal te schrijven waarin de aanslagen van Parijs (13-11-2015, o.a. concertzaal Bataclan) betekenis kregen. Dat deed ik, en dit is het resultaat geworden:

Parijs, Le Marais, 4e arrondissement.
13 november 2015, 11.47

 

Opschieten moest ik. Over ongeveer drie kwartier zou een lunchafspraak garant staan voor een volgende stap in mijn carrière als handelsingenieur. Op tijd arriveren was hiervoor een vereiste, en de ironie wilde dat ik mijn tijdige arrivé in gevaar bracht middels een vluchtig bezoek aan de supermarkt.

Ik berustte in mijn eigen stupiditeit; zoals wel vaker poogde ik zoveel mogelijk activiteiten in één werkdag af te handelen. Effectiviteit was mijn mantra, rust en bezinning waren ver vervlogen utopieën. Mijn stropdas rechttrekkend manoeuvreerde ik mijzelf door het nauwe gangpad. Mijn omgeving was slechts een vage waas; al wat telde was de tijd en het product dat ik binnen die tijd diende te vergaren. Aangekomen op de fruitafdeling griste ik een tros bananen van een vol pallet, waarna ik mijn hand uitstak naar een van de afritsbare plastic zakjes. De volkomen geautomatiseerde handeling die zou volgen werd wreed verstoord door een plotselinge pijnscheut in mijn maagstreek. De pijnscheut was afkomstig van het harde metaal van een kar, en bracht mij vanuit mijn waas terug in de realiteit. Door de klap was de tros bananen uit mijn rechterhand gegleden, en mijn ogen fixeerden zich op de jongeman die zich bukte om de bananen op te rapen. Het was zijn kar geweest die mij in mijn maagstreek geraakt had, en ik stond op het punt om de jongen eens goed de waarheid te vertellen. Iedere zenuw in mijn toch al gestreste lichaam was aangespannen. Iets in de blik van de jongen, die inmiddels was opgestaan, legde mij echter het zwijgen op. Zijn blik was koel, berekend en licht angstaanjagend. Zijn uiterlijk wees op Arabische origine, zijn haar was kortgeschoren en hij droeg een donker trainingsjack. Enkele seconden heerste er een broeierige, gespannen sfeer. Toen verbrak de stevige stem van de jongeman de stilte. ‘Alstublieft, meneer’, zei hij in smetteloos Frans, terwijl hij mij de bananen overhandigde. Dit gezegd hebbende draaide hij zich om en begaf hij zich vastbesloten richting de kassa. Mijn gejaagde rush door de supermarkt was een halt toegebracht, en ik zocht wanhopig naar een opening in mijn gedachten. Tot mijn eigen frustratie vond ik die niet; mijn geestesoog projecteerde enkel de blik van de jongen. Koel, berekend. Licht angstaanjagend veranderde in zwaar angstaanjagend. Op tijd komen voor mijn lunchafspraak was verworden tot illusie. Verdwaasd en verstard stond ik naast mijn kar, nog steeds op de fruitafdeling. De tros bananen gleed uit mijn rechterhand.

Parijs, Le Bataclan, 11e arrondissement. 

13 november 2015, 21.48

Er wordt gedanst om me heen. Het geluid is oorverdovend. De show van the Eagles of Death Metal is nu zo’n drie kwartier bezig, en de sfeer zit er goed in.[1] Anders dan de naam doet vermoeden, vult speelse bluesrock de zaal, in plaats van de death metal die je vanzelfsprekend zou verwachten.[2] Met zo’n 1500 man zit Le Bataclan stampvol; het publiek is gevarieerd.[3] Het voelt goed om hier te zijn. Ik kan me het bewuste moment nog goed herinneren. De scheldkanonnade van mijn anders zo beheerste moeder. De afkeurende blik van mijn vader, die tevens boekdelen sprak. Als jongste telg uit een katholiek gezin weet ik als geen ander hoe conventies en verplichtingen je in een hokje kunnen stoppen. Een hokje van saaiheid en vroomheid waar je niet uit komt, tenzij je keihard ingaat tegen datgene wat je in je opvoeding is opgelegd. En dat is exact wat ik nu aan het doen ben. Ik ben er trots op; ik ben zeventien jaar oud en heb eindelijk het gevoel dat ik leef. Al enkele maanden luister ik in het geheim naar de ‘wereldse’ muziek die mijn ouders zo verafschuwen. Kiss, de Stones, the Vaccines en zo ook deze Eagles of Death Metal. Een kaartje voor dit concert was het logische gevolg, maar het had een prijs; toen ik toegaf aan mijn geweten en het aan mijn ouders vertelde, kreeg ik een uitbrander die me deed wensen dat ik in een ander gezin geboren was. Vanavond kan ik alle ellende van thuis echter van me afwerpen; ik ben hier, en ik voel me één met de muziek. Eén van mijn favoriete platen wordt ingezet. Een snelle, stevige intro, gevolgd door een provocerende, repetitieve songtekst. ‘Who’ll love the devil? Who’ll sing his song? I’ll love the devil and his song’.[4] Zo ver komt het echter nooit. Tijdens de intro verandert alles. Ik beweeg mee met de muziek als een aantal harde knallen klinken van achter in de zaal. De tijd lijkt even stil te staan. Instinctief weet ik dat er iets goed fout is. De Eagles speelden hard, maar de knallen overstemden het podiumgeluid met speels gemak. Ook voel ik, nee, weet ik direct dat de knallen niet bij het optreden horen. Als in een waas draai ik me om. Ik wil handelen, maar ik kan alleen maar kijken. Wat ik zie doet mijn adem stokken. Achterin de zaal staan enkele mannen. De geweren in hun handen zijn mijn kant op gericht. Mijn gedachten ordenen zich, mijn oren nemen de geluiden in mijn directe omgeving op. Gejuich is omgeslagen in gegil. Harde knallen vullen de concertzaal en produceren een donker, apocalyptisch geluid. De paar seconden die verstreken zijn sinds de eerste knal lijken een eeuwigheid te hebben geduurd. Mijn instinct zet me aan tot de actie die de meeste concertbezoekers reeds begaan hebben; ik duik op mijn knieën en probeer me te verschuilen. Er bevindt zich echter geen stoel of ander object in mijn naaste omgeving. Mijn ogen focussen zich op de persoon die voor me ligt. Ik stel vast dat het een vrouw van middelbare leeftijd is, maar verder dan dat kom ik niet. Ze ligt tamelijk roerloos op haar rug op de grond, en ik reik naar haar borst om te controleren of ze nog leeft. Als mijn hand contact met haar lichaam maakt, maakt een rilling zich van me meester. Hij begint onder in m’n tenen, en kruipt langzaam langs mijn ruggengraat naar boven. Ik trek mijn hand terug, terwijl ik voel hoe een warme substantie zich aan mijn huid vasthecht. Paniek maakt zich van me meester. Ik kan geen kant op, maar toch zoek ik naar een uitweg. Op de grond blijven liggen is niet langer een optie. Ik dwing mezelf overeind te komen, en waag het mijn gezicht op te heffen. Wat ik zie evoceert mijn meest angstaanjagende nachtmerries. Een donkere gedaante beweegt zich mijn kant op. Bij de eerste knallen zijn ook de lichten gedoofd, maar de man bevindt zich op een paar meter van mij vandaan, en ik kan daardoor zijn gezicht onderscheiden. De man is jong, ik schat in zijn twintiger jaren, en zijn haar is kortgeschoren. Ik kan zien dat hij van Arabische origine is, en zijn donkere kleding staat in scherp contrast met zijn bleke, bijna kinderlijke gezicht.[5] Ik wil bewegen, maar ik ben aan de grond vastgenageld. Mijn ogen ontmoeten die van hem, en mijn laatste gedachten hebben betrekking op de jonge man die op het punt staat mijn leven te beëindigen. Zijn blik is koel, berekenend en daardoor zwaar angstaanjagend; zijn ogen zijn staalhard. De man handelt rustig en doelgericht als hij zijn Kalasjnikov opricht en een stap naar voren zet. Zijn vinger kromt zich om de trekker. De knal klinkt extra hard, en doet al het andere tumult om mij heen verstommen. Een scherpe pijnscheut in mijn maagstreek doordringt mij van mijn lot. De pijn is helser dan alle andere pijn die ik in mijn leven gevoeld heb. Toch kan ik niet schreeuwen; mijn stembanden zijn omklemd, de controle over mijn spieren ben ik verloren. Langzaam verlies ik mijn bewustzijn. Mijn geestesoog projecteert mijn ouders, die bezorgd kijken en zich langzaam naar me toe bewegen. Gedachten daarover komen te laat. Mijn lichaam ligt op de platte vloer, het licht in mijn ogen is gedoofd. Ik heb mijn uitweg gevonden, van hier de eeuwigheid in.

Geef een reactie