In juni 2015 (aan het einde van mijn eerste jaar op de Universiteit) schreef ik mijn eindpaper voor het vak ‘de Stad: van de eerste beschavingen tot heden’. Dit paper behandelde het thema stedelijke veerkracht, met andere woorden de mate waarin een stad kan herstellen van en omgaan met zware omstandigheden. Ik behandelde de stad Chicago tijdens de drooglegging (jaren ’20, 30 van de vorige eeuw). Tijdens deze periode werd de stad overspoeld door criminaliteit. De naam van Al Capone zal ongetwijfeld bekend zijn. De belangrijkste vraag van mijn paper luidt dan ook als volgt:
In welke mate herstelde Chicago tijdens en na de drooglegging van de stroom van criminele activiteit onder Al Capone?
Geïnteresseerd? Het paper is hieronder te vinden.
Eindpaper de Stad
Criminaliteit in Chicago
Stedelijke veerkracht tijdens en na de drooglegging
Tim Bouwhuis
Op 17 januari 1920 verbood een amendement op de Amerikaanse grondwet de verkoop, productie en transport van consumptieve alcohol. Ironisch genoeg leidde deze poging om alcohol uit te bannen juist tot meer alcohol.[1] De handel in drank verhuisde naar het illegale circuit, en er werd niet minder gedronken dan voor het verbod. Diverse criminelen haalden hun voordeel uit de illegale drankhandel. Zij stalen industriële alcohol en verwerkten deze tot drinkbare alcohol, die ze vervolgens met winst weer doorverkochten. De drooglegging leidde niet per definitie tot meer criminaliteit, maar ze gaf criminaliteit wel meer draagvlak.[2] Pas in 1933 besloot president Franklin D. Roosevelt tot het formele beëindigen van de drooglegging. Eén van de vele gangsters die tijdens de drooglegging grote invloed uitoefende was Al Capone. Gedurende meerdere jaren beheerste hij het criminele circuit van Chicago. De overvloedige criminaliteit beïnvloedde het stedelijke functioneren van de stad, zowel tijdens als na de drooglegging. Dit paper koppelt de criminele activiteiten van Al Capone tijdens de drooglegging aan het theoretische concept van stedelijke veerkracht.
Met stedelijke veerkracht wordt gedoeld op het reactie-en aanpassingsvermogen van steden om in het geval van politieke, sociale of andersoortige tegenslagen bestaande structuren en functies weer te herstellen en/of versterken.[3] Dit concept is het onderzoeken waard, omdat het te allen tijde terugkomt in stedelijke problemen van verschillende aard. Criminaliteit is een goed voorbeeld van een probleem waartegen steden zich vandaag de dag nog steeds moeten wapenen. Deze casus biedt inzicht in de wijze waarop criminaliteit stedelijk functioneren kan beïnvloeden, als ook in de wijze waarop een stad hiermee om kan gaan. Het doel van dit paper is te onderzoeken in hoeverre stedelijke veerkracht zichtbaar wordt in de wijze waarop Chicago tijdens en na de drooglegging de criminaliteit onder Al Capone verwerkt heeft. Het paper is daartoe in drie delen opgedeeld. In de eerste plaats zal Al Capone verder toegelicht worden. De nadruk zal hierbij liggen op zijn criminele activiteiten in Chicago en de redenen dat deze activiteiten lange tijd ongestraft bleven. Ten tweede is er aandacht voor de invloed die criminaliteit had op het functioneren van de stad Chicago. Het laatste gedeelte van dit paper richt zich op de stedelijke veerkracht van Chicago. Uitgangspunt is hierbij de vraag in hoeverre Chicago tijdens en na de drooglegging herstelde van de criminaliteit onder Al Capone. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag kan een algemene conclusie getrokken worden over de stedelijke veerkracht van Chicago binnen deze casus.
Capone’s criminele carrière
De geschiedenis van Al Capone als gangster begint in 1921, wanneer hij verhuist naar Chicago en aldaar het criminele circuit betreedt. In eerste instantie doet Capone dit in de schaduw van andere gangsters. Eén van hen, Johnny Torrio, accepteert Capone als zijn leerling.[4] Torrio staat bekend als de persoon die de gangsterwereld van Chicago tot een werkend geheel wist te smeden.[5] Na een bijna fatale aanslag op zijn leven in 1925 doet Torrio een stapje terug, en draagt hij zijn macht volledig aan Al Capone over.[6] Deze gebeurtenis symboliseert het verloop van Capone’s carrière: een gestage weg naar de top, waarbij Capone stukje bij beetje de onbetwiste koning van de onderwereld werd.
Capone begaf zich op een breed terrein; hij hield zich met illegale alcohol bezig, maar ook met prostitutie en gokindustrie. Tussen 1925 en 1928 was er in Chicago permanent een bendeoorlog gaande. Diverse tegenstanders van Al Capone werden uit de weg geruimd. In 1927 was Al Capone als ‘bootlegg boss’ heer en meester in Chicago.[7] Met iedere liquidatie namen de aandacht van de media en het aantal beschuldigingen aan Capone’s adres toe.[8] Capone verdedigde zich hardnekkig tegen deze beschuldigingen. Herhaaldelijk beweerde hij enkel op te komen voor de belangen van het volk. Capone bood naar eigen zeggen immers werkgelegenheid en drank, en kwam tegemoet aan de behoeften en wensen van de gewone burger. Dit maakte dat Al Capone zichzelf kon neerzetten als modelburger en weldoener, wat hem in veel gevallen loyaliteit opleverde.[9] Daarnaast gaf misdaad Capone naar eigen zeggen geen voldoening. Hij kon echter niet meer terug: ‘I’ve been trying to get out, but once in the racket you’re always in’.[10]
In 1929 culmineerde de bendeoorlog in de zogeheten Valentine’s day massacre. Deze gebeurtenis behelsde een goed geplande, snel uitgevoerde zevenvoudige liquidatie.[11] Al Capone was hoofdverdachte.[12] De publieke opinie ging zich steeds verder tegen Capone keren; het bendegeweld moest stoppen. Capone was zijn leven niet zeker; hij vertoonde zich nergens zonder zijn bodyguards en had een zwaar bepantserde auto.[13] Drie maanden na het bloedbad vond de politie eindelijk een reden om Capone te arresteren; bij een openbare gelegenheid droeg hij namelijk een wapen bij zich.[14] In de gevangenis had Capone het beter dan zijn medegevangenen, en vond hij zijn ware ‘peace of mind’.[15] Dit weerhield hem er echter niet van om na zijn vrijlating in 1930 weer in criminaliteit te vervallen. Een speciale politie-eenheid onder leiding van Elliot Ness zette alles op alles om Capone opnieuw achter de tralies te krijgen. Uiteindelijk lukte dit door de onderschepping van een kasboek, waarmee Capone’s belastingontduiking bewezen kon worden. Na een lange rechtszaak werd Capone tot elf jaar cel veroordeeld. In 1934 werd hij overgeplaatst naar het befaamde gevangeniseiland Alcatraz. In 1947 overleed Al Capone, op 48-jarige leeftijd.
Er zijn twee belangrijke redenen dat Capone lange tijd onschendbaar bleef. In de eerste plaats ontbrak het de politie aan bewijs. Bij liquidaties werd Capone vrijwel altijd verdacht, maar zijn schuld werd nooit bewezen. Alle transacties die konden wijzen op het ontduiken van inkomstenbelasting werden met cash afgehandeld. Een majestueus vakantieverblijf in Miami, Palm Island Estate geheten, was het enige (indirecte) bewijs dat Capone er buitenwettelijke inkomsten op nahield.[16] In de tweede plaats waren het overheidsapparaat en de politie van Chicago uitermate corrupt.[17] Dit was in zodanige mate het geval, dat Chicago in dit verband wel eens de enige compleet corrupte Amerikaanse stad genoemd wordt.[18] In 1927 werd Bill Thompson gekozen als burgemeester van Chicago. Hij faalde in het aanpakken van de criminaliteit, en gaf de gangs met zijn bijna tragikomische politieke handelen de ideale omstandigheden voor het continueren van hun criminele activiteiten. Thompsons politieke handelingen moeten gezien worden in het licht van de genoemde corruptie; Al Capone speelde naar verluid een belangrijke rol bij zijn verkiezing.[19] Zodoende liep corruptie als een rode draad door Capone’s criminele carrière.[20] Diverse agenten en ambtenaren waren omgekocht, en werden vaak ook bedreigd als ze daartoe weigerden.[21] Zelfs bij Capone’s fatale rechtszaak had corruptie hem nog bijna gered. Op het laatste moment werd een door Capone omgekochte jury vervangen.
De invloed van Al Capone op het functioneren van de stad Chicago is zeer groot geweest. Capone revolutioneerde corruptie en criminaliteit door beide aspecten op een basis van efficiëntie te plaatsen; zijn zakelijke aanpak creëerde een standaard waarnaar de gehele stad zich aanpaste.[22] Criminaliteit bracht het leven van veel burgers in gevaar; zeker 2000 van hen lieten tijdens de drooglegging het leven. Binnen de gangs vielen 703 slachtoffers, en nog eens 500 agenten stierven in hun vaak vruchteloze pogingen de criminaliteit een halt toe te brengen.[23] Het is dan ook niet voor niets dat Chicago vaak dé criminele hoofdstad van de wereld genoemd werd.[24]. Capone’s illegale drankhandel droeg sterk bij aan het aantal doden door alcoholisme; in 1927 was dit aantal met 600 % toegenomen.[25] Uiteraard zijn lang niet al deze slachtoffers aan Capone toe te schrijven. De grootschalige corruptie, waarin Capone een enorm aandeel had, zorgde er echter voor dat schuldigen zelden gepakt werden. Politieke leiders gebruikten de gangs juist; in ruil voor stemmen en loyaliteit ontvingen de gangs subsidie en bescherming.[26] Ook de economische impact van de criminaliteit en de corruptie was enorm. In 1929 brak als gevolg van de beurskrach de crisis uit in Amerika. Chicago stond uiteraard niet alleen in de crisis, maar werd wel extra hard door haar geraakt.[27] Het stadsbestuur bouwde een enorme schuldenlast op, salarissen konden niet uitbetaald worden en belasting werd niet meer efficiënt geint. Het verband tussen de economische crisis en de criminaliteit onder Al Capone moet niet overtrokken worden; criminaliteit is slechts één van de factoren die een rol gespeeld hebben. Wel kan gesteld worden dat criminaliteit zonder meer een rol gespeeld heeft.[28] De reden dat criminelen als Al Capone zo’n grote invloed op de economie konden uitoefenen is niet al te complex: deze criminelen beschikten gewoonweg over de rijkdom en de contacten die het uitoefenen van economische invloed mogelijk maakten.[29]
Herstel van de criminaliteit onder Al Capone
In hoeverre herstelde Chicago tijdens en na de drooglegging van de criminele activiteiten van Al Capone? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet met meerdere factoren rekening worden gehouden. In de eerste plaats geeft de wijze waarop getracht werd Al Capone een halt toe te brengen een goede indicatie. Pas in 1929 werden de eerste tekenen van een echte klopjacht op Capone zichtbaar. Toen Capone in mei gearresteerd werd, gebeurde dit duidelijk uit onmacht.[30] Echt bewijs had men niet, waardoor Capone binnen een jaar ook weer vrij was. Vier maanden na de Valentine’s Day Massacre begon de Chicago Crime Commission aan een campagne om Al Capone te stoppen. Aan de effectiviteit hiervan kan sterk getwijfeld worden, daar het toen nog twee jaar en zeven maanden zou duren voordat Capone definitief gepakt zou worden.[31] Ook het demoniseren van Capone, door hem in 1930 tot ‘Public Enemy no.1’ te benoemen, heeft op die manier nauwelijks bijgedragen.[32]
Een tweede indicatie betreft het herstel van Chicago als stad. Op dat gebied had Chicago een groot voordeel: sinds de grote brand van 1871 bezat Chicago een tabula rasa voor de relatief goedkope plaatsing van talloze bouwconstructies.[33] In een tweetal boeken over de stedelijke ontwikkeling van Chicago plaatst Carl W. Condit de periode van de drooglegging in een langdurig proces van bouw en economische groei, dat pas tijdens de depressie tot stilstand komt.[34] De depressie betreft een complex en veelzijdig fenomeen, dat zeker niet alleen aan de hand van criminaliteit kan worden verklaard. Condit signaleert in Chicago echter wel een sterke tegenstelling tussen de architecturale en technologische innovaties en een beschadigd menselijk milieu.[35] Dat milieu heeft het uiteindelijk toch gewonnen, aangezien de depressie zorgde voor een tijdelijke instorting van de bouwindustrie en de volledige economie van Chicago.[36]
Een laatste belangrijke indicatie van stedelijk herstel betreft de wijze waarop criminaliteit na de drooglegging bleef gedijen, en de verklaring daarvan. Criminaliteit bleef namelijk gewoon bestaan; ‘the old figures were gone, but the landscape remained the same’.[37] De zogeheten ‘Prohibition Generation’ was ten onder gegaan, maar de invloed van criminaliteit in de stad bleef, zij het op meer latente wijze, sterk aanwezig.[38] Als er al sprake was van inperking, was dit eerder van toepassing op de inzet en bevoegdheden van het politieapparaat dan op de criminaliteit.[39] Zodoende bleef de invloed van het Capone-syndicaat gedurende decennia doorwerken.[40] In 1961 hadden acht van de vijftien slachtoffers van gang-moorden banden met Capone’s oude misdaadsyndicaat.[41]
Deze cijfers dringen door tot in de kern van de situatie: de wijze waarop criminaliteit een vast onderdeel was en bleef binnen de sociale structuur van Chicago. Mark Haller spreekt in dit verband over informele relaties tussen drie belangrijke groepen in de samenleving: de burgers, de politiemensen en de politici.[42] Deze drie groepen accepteerden of omarmden criminaliteit. Voor de meeste burgers behoorden drinken, gokken en prostitutie tot het stedelijke DNA van Chicago. Criminaliteit leverde politici geld, banen of andere voordelen op. Politiemensen konden niets beginnen tegen de enorme omvang die het criminele circuit vanaf de jaren ’20 bereikte. De hervormers, de mensen die wél iets aan de criminaliteit wilden doen, waren outsiders; echt tot het sociale systeem doordringen konden zij niet. De criminelen waren insiders; zij konden het systeem opbouwen, beheersen en weer afbreken. Tussen 1920 en 1960 zijn er in Chicago bijna 1000 moorden gepleegd. Slechts 17 moordenaars zijn veroordeeld. Te allen tijde was hierbij bovendien sprake van staatsinterventie; geen enkele moordenaar is door de stad zelf veroordeeld.[43] Ondanks de negatieve stedelijke aard die hieruit doorklinkt, heeft Chicago toch altijd geprobeerd haar problemen te overwinnen: de stad probeerde de beste te zijn, ook als ze de slechtste was.[44]
Conclusie
Uitgangspunt van dit paper was de vraag in hoeverre stedelijke veerkracht zichtbaar wordt in de wijze waarop Chicago tijdens en na de drooglegging de criminaliteit onder Al Capone verwerkt heeft. Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden zijn achtereenvolgens drie belangrijke onderwerpen aan de orde gebracht. Het eerste gedeelte van dit paper gaf een compact overzicht van de persoon Al Capone en zijn criminele activiteiten in Chicago. Daarnaast is aandacht besteed aan de redenen dat Capone lange tijd zijn gang kon blijven gaan. Corruptie is hierin de meest essentiële factor geweest. In de tweede plaats is de invloed van Al Capone op het functioneren van de stad aan de orde gekomen. Criminaliteit had vooral invloed op de veiligheid van de burgers, maar de economische achteruitgang aan het einde van de jaren ’20 is ook gedeeltelijk aan Capone’s criminele activiteiten toe te schrijven. Dit paper sloot af met een driedelige analyse van de wijze waarop Chicago tijdens en na de drooglegging herstelde van de criminaliteit onder Al Capone. Zowel op politiek als op sociaal gebied stond Chicago tijdens én na de drooglegging machteloos tegenover de criminaliteit die de stad teisterde. Op economisch gebied geraakte Chicago door de criminaliteit diep in de problemen. Om de depressie te boven te komen profiteerde ook Chicago tijdelijk van de New Deal, maar op lange termijn bleef de stad kwetsbaar.[45]
Van echte stedelijke veerkracht is in het geval van Chicago dan ook nooit echt sprake geweest. Uiteindelijk kwam de stad de criminele activiteiten van Al Capone te boven, maar dit betekende geenszins het einde van criminaliteit in de stad. Van herstel kan dus niet gesproken worden, noch kan beweerd worden dat de stedelijke problemen tijdens de drooglegging Chicago sterker gemaakt hebben. Het bestuderen van de periode na de Tweede Wereldoorlog aan de hand van het concept stedelijke veerkracht biedt een interessante basis voor toekomstig onderzoek.[46] Dit paper is in haar tijdspanne namelijk beperkt gebleven tot de periode van de drooglegging. Eventueel vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de invloed van criminaliteit op de lange termijn. Na de Tweede Wereldoorlog nam de stedelijke problematiek in Chicago sterk toe; de stad kreeg te maken met conflicten tussen rassen, klassen, en als gevolg hiervan nam de stedelijke populatie sterk af. Uiteraard omvat deze problematiek een veel breder spectrum dan alleen dat van criminaliteit. De uitdaging van toekomstig onderzoek ligt erin na te gaan in hoeverre criminaliteit Chicago op de lange termijn parten bleef spelen. Met andere woorden: is er sprake van een ‘erfenis’ van Al Capone? Is de criminaliteit in de stad ook na meerdere decennia nóg door hem getekend? Of moeten we de criminaliteit en de stedelijke problematiek van na de Tweede Wereldoorlog in een andere context bekijken? Voor wie meer wil weten over de drooglegging, Al Capone en de criminaliteit in Chicago is het werk van Kenneth Allsop zeer aan te raden. Nog verder geïncorporeerd in de tijdsgeest is een biografie van Al Capone, geschreven door Fred Pasley, een tijdgenoot van Capone. Dit paper begon met de instelling van de Volstead Act, een andere benaming voor het amendement dat de drooglegging mogelijk maakte. De periode die volgde was er een van criminaliteit, economische terugslag en corruptie. Dat maakt de drooglegging tot een donkere, maar eveneens intrigerende periode uit de Amerikaanse geschiedenis, waarover het laatste woord ongetwijfeld nog niet geschreven is.
Bibliografie
Allsop, K., The Bootleggers: the story of Chicago’s prohibition era (Londen 1961).
Asbridge, M. en S. Weerasinghe,‘Homicide in Chicago from 1890 to 1930: Prohibition and its impact on alcohol and non-alcohol related homicides’, Addiction 104 (2009) 355-364.
Behrisch, L., De stad: van de eerste beschavingen tot heden (Utrecht 2015).
Bluestone, D., ‘Preservation and Renewal in Post- World War II Chicago’, Journal of Architectural Education 47 (1994) 210-223.
Burrough, B., Public Enemies: de opkomst van de FBI en de ondergang van John Dillinger (New York 2004).
Coffey, T.M., The Long Thirst: Prohibition in America, 1920-1933 (New York 1975).
Condit, C.W., Chicago, 1910-1929: building, planning and urban technology (Chicago 1973).
Condit, C.W., Chicago 1930-1970: building, planning and urban technology ( Chicago 1974).
Glaeser, E., Triumph of the City (Croydon 2011).
Haller, M.H., ‘Organized Crime in Urban Society: Chicago in the Twentieth Century’, Journal of Social History 5 (1971) 210-234.
Haller, M.H., ‘Urban Crime and Criminal Justice: the Chicago Case’, The Journal of American History 3 (1970) 619-635.
Heuvel, J. van de., De waargebeurde verhalen van ’s werelds beruchtste gangsters (Baarn 2006).
Jacobs, J.M., The Death and Life of Great American Cities (New York 1962).
Mappen, M., Prohibition Gangsters: the Rise and Fall of a Bad Generation (New Brunswick2013).
Pasley, F.D., Al Capone: the biography of a self-made man (Londen 1931).
Peterson, V.W., ‘Chicago: Shades of Al Capone’, Annals of the American Academy of Political and Social Science 347 (1963) 30-39.
Squires, G.D., Chicago: race, class and response to urban decline (Philadelphia 1987).
Noten
[1] K. Allsop, The Bootleggers: the story of Chicago’s prohibition era (Londen1961) 25.
[2] Allsop, The Bootleggers, 24. M. Asbridge en S. Weerasinghe, ‘Homicide in Chicago from 1890 to 1930: Prohibition and its impact on alcohol and non-alcohol related homicides’, Addiction 104 (2009) 355-364, 355.
[3] Vrij naar: L.Behrisch (ed.), De stad: van de eerste beschavingen tot heden (Utrecht 2010) 27.
[4] F.D. Pasley, Al Capone: the biography of a self-made man (Londen1931) 10.
[5] M. Mappen, Prohibition Gangsters: the Rise and Fall of a Bad Generation (New Brunswick2013) 13.
[6] Allsop, The Bootleggers, 91.
[7] Pasley, Al Capone, 9.
[8] Ibidem, 170.
[9] Ibidem, 74, 312-313;Allsop, The Bootleggers, 240.
[10] Pasley, Al Capone, 291.
[11] Allsop, The Bootleggers, 133-137.
[12] Mappen, Prohibition Gangsters, 25.
[13] Pasley, Al Capone, 54, 69-70.
[14] Ibidem, 71-72.
[15] Ibidem, 299.
[16] Ibidem, 77-78.
[17] Ibidem, 19.
[18] Allsop, The Bootleggers, 13.
[19] Ibidem, 15;Pasley, Al Capone, 136,146,161.
[20] Pasley, Al Capone, 19.
[21] Ibidem, 59.
[22] Ibidem, 10.
[23] Allsop, The Bootleggers, 17, 36.
[24] Pasley, Al Capone, 162.
[25] Allsop, The Bootleggers, 36.
[26] Ibidem, 237.
[27] Ibidem, 244;Pasley, Al Capone, 134-135.
[28] Allsop, The Bootleggers, 244-247.
[29] M.H. Haller, ‘Organized Crime in Urban Society: Chicago in the Twentieth Century’, Journal of Social History 5 (1971) 228-229.
[30] Pasley, Al Capone, 312.
[31] Mappen, Prohibition Gangsters, 129/130. Allsop, The Bootleggers, 167-168.
[32] Mappen, Prohibition Gangsters, 120.
[33] E. Glaeser, Triumph of the City (Croydon 2011)140,151. C.W. Condit, Chicago, 1910-1929: building, planning and urban technology (Chicago, 1973) 3.
[34] Condit, Chicago 1910-1929, 59,65, 222,252.
[35] Ibidem, xi.
[36] Condit, C.W., Chicago 1930-1970: building, planning and urban technology ( Chicago, 1974) 3.
[37] Allsop, The Bootleggers. 359,361.
[38] Ibidem, 361. Mappen, Prohibition Gangsters, 127.
[39] Allsop, The Bootleggers, 362.
[40] Ibidem, 361.
[41] V.W. Peterson, ‘Chicago: Shades of Al Capone’, Annals of the American Academy of Political and Social Science 347 (1963) 30.
[42] M.H. Haller, ‘Urban Crime and Criminal Justice: the Chicago Case’, The Journal of American History 3 (1970) 17-18.
[43] Allsop, The Bootleggers, 364.
[44] Allsop, The Bootleggers, 364.
[45] Condit, Chicago 1930-1970, 23.
[46] Zie: K. Allsop, The Bootleggers: the story of Chicago’s prohibition era (Londen, 1961). En F.D. Pasley, Al Capone: the biography of a self-made man (Londen, 1931).