Wat kunnen we leren van ”De Pest” [Albert Camus, 1947]?

– Zeg mij eerlijk uw mening, bent u er zeker van dat het de pest is?
– U stelt het probleem verkeerd. Het is geen kwestie van woorden, het is een kwestie van tijd” (41).

Het kwam zover dat het agentschap Ransdoc (het bureau voor inlichtingen, documentaties, alle bijzonderheden over onverschillig welk onderwerp) in zijn radioberichten aankondigde dat op een enkele dag, de vijfentwintigste van de maand, 6231 ratten waren verzameld en verbrand. Dit cijfer, dat een exacte betekenis gaf aan het schouwspel, dat de stad dagelijks voor ogen had, deed de verwarring nog toenemen. Tot op dat ogenblik had men alleen geklaagd over een enigszins weerzinwekkend incident. Nu merkte men, dat dit verschijnsel, waarvan men noch de omvang noch de oorzaak kon bepalen, een bedreiging vormde (16).

’s Avonds waren de straten altijd vol met dezelfde menigte en voor de bioscopen vormden zich lange queues. Verder leek de epidemie af te nemen en enkele dagen lang telde men slechts een tiental doden. Toen steeg opeens het aantal pijlsnel. Op de dag, dat het sterftecijfer opnieuw de dertig haalde, las Bernard Rieux het officiële telegram, dat de prefect hem had toegestoken met de woorden: ‘Ze zijn bang’. Het telegram luidde: ‘Kondig pestepidemie af. Sluit de stad’ (50).

‘In weerwil van het steeds nijpender tekort aan papier, dat sommige tijdschriften heeft gedwongen hun omvang in te krimpen, is er een nieuwe krant opgericht: De Koerier van de Epidemie, die zich tot taak stelt ‘onze stadgenoten, geleid door de stiptste objectiviteit, op de hoogte te houden van de voortgang of vermindering der ziekte; hun de deskundige inlichtingen te verschaffen over het toekomstige verloop der epidemie; haar kolommen ter beschikking te stellen aan allen, die bereid zijn te strijden tegen de gesel; het moreel van de bevolking te schragen; de maatregelen der autoriteiten bekend te maken, kortom, allen die van goede wille zijn te verenigen tot een daadwerkelijke strijd tegen het kwaad, dat ons getroffen heeft’. In werkelijkheid beperkte die krant zich er al gauw toe advertenties op te nemen voor nieuwe, onfeilbare middelen tegen de pest (88).

Men kwam op de gedachte midden in de stad bepaalde wijken af te zonderen, waar de ziekte bijzonder sterk heerste. Niemand mocht eruit behalve zij, wier diensten onmisbaar waren. Wie daar woonden beschouwden natuurlijk deze maatregelen als een speciaal tegen hen gerichte plagerij en in elk geval dachten zij aan de bewoners van andere buurten als aan vrije mensen. Die laatsten vonden er in moeilijke ogenblikken een troost in te bedenken, dat anderen nog onvrijer waren dan zij. ‘Er zijn er altijd nog die meer gevangen zijn dan ik’, was het gezegde, dat destijds de enig mogelijke hoop weergaf (123).

Zonder twijfel voelden de nabestaanden zich in het begin soms gekwetst in hun natuurlijke gevoelens. Maar tijdens een pestepidemie kan men geen rekening houden met zulke dingen: men offert dan alles op aan de doelmatigheid (127).

Maar als het wachten te lang duurt, wacht men niet meer en onze hele stad leefde zonder gedachte aan de toekomst (186).

Alle quotes uit dit blog zijn afkomstig uit De Pest van Albert Camus (achtste druk van de vertaling van Willy Corsari, Uitgeverij De Bezige Bij, 1963, oorspr. 1947). Tussen haakjes zijn de paginanummers aangeduid.

Geef een reactie