Kort Essay: De schuldvraag van de Eerste Wereldoorlog

In november 2014, aan het begin van mijn universitaire studie, volgde ik het vak Eigentijdse Geschiedenis bij Arend-Jan Boekestijn (ex-VVD, mediagoeroe). Ik schreef tijdens deze cursus twee essays. Dit is de eerste, met als onderwerp de schuldvraag van de Eerste Wereldoorlog, een belangrijk onderwerp van debat voor historici.

Geïnteresseerd? Het gehele essay is hieronder terug te vinden.

Tragedie of schuld?

De Eerste Wereldoorlog en zijn historiografische discours

Tim Bouwhuis

Ze zouden voor de kerst weer terug zijn. Een spoedige overwinning en een behouden thuiskomst lonkten aan de horizon van het Europese vasteland. De realiteit bleek echter anders: de Eerste Wereldoorlog werd een uitputtingsslag, die pas na ruim vier jaar tot een definitief einde kwam. Een uitgestrekt westfront vormde het strijdtoneel van een bloederige loopgravenoorlog, waarin soldaten hun besef van tijd en ruimte volledig verloren. Een Britse korporaal beschrijft de volledige uitputting die hem trof: ‘Er waren veel dagen die me niet zijn bijgebleven, enkel omdat ik zo moe was. Je bereikte een punt waarop er niets meer was, waarop je niet meer verder kon’.[1]

Het belang van de Eerste Wereldoorlog voor de hedendaagse maatschappij en de wereldgeschiedenis is zodanig groot dat er nog altijd een historiografisch discours gaande is over de schuldvraag en de oorzaken. In dit herdenkingsjaar is het discours levendiger dan ooit, en een grote hoeveelheid bronnen en een diversiteit aan visies zorgen ervoor dat de absolute waarheid een illusie is. Desondanks is een weloverwogen interpretatie van deze geschiedenis een voorwaarde voor het begrijpen en op waarde schatten van dit donkere tijdperk. Het doel van dit artikel is te betogen waarom de Eerste Wereldoorlog een tragedie was, zowel voor het volk als voor de Europese grootmachten, die elkaar als veroordeelde antagonisten in het verderf stortten.

Tussen 1880 en 1914 was er in toenemende mate sprake van instabiliteit binnen de Europese grenzen.[2] De rivaliteit tussen de verschillende Europese grootmachten nam toe, en dit wederzijdse wantrouwen uitte zich in twee bondgenootschappen: de Triple Alliantie (reeds in 1882 gevormd door Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië) en de Triple Entente (in 1907 voltooid, toen Groot-Brittannië toenadering zocht tot Frankrijk en Rusland). Deze bond­genootschappen handhaafden voorlopig het machtsevenwicht, maar vergrootten ook de waarschijnlijkheid van een oorlog. De bestaande democratieën waren kwetsbaar, en de autocratieën verkeerden in een crisis, waarbij het lopende Balkanconflict een grote rol speelde.[3] Het gevolg was een concurrentiepolitiek, waarbij de grootmachten zichzelf gingen bewapenen, in de hoop zo de eigen positie te verstevigen en andere landen de loef af te steken .[4]

In zijn handboek over de wereldgeschiedenis betoogt Thomas Noble bij het beschrijven van bovenstaande ontwikkelingen dat alle landen een beetje schuld  hebben, omdat zij allemaal een aandeel hadden in de toename van internationale onrust tussen 1880 en 1914.[5] Mijn kritiek hierop is tweeledig; ten eerste is de assumptie dat alle landen evenveel schuld hebben onrealistisch, omdat er altijd staten meer verantwoordelijk zijn dan andere. Daarnaast ben ik van mening dat de lange termijn-ontwikkelingen op zichzelf niet tot de oorlog hebben geleid, en dat eventuele schuldigen dus ook nooit aan deze ontwikkelingen gekoppeld kunnen worden. De daadwerkelijke escalatie van de situatie vereiste meer; de houtstapel lag er al wel, maar een vonk was nog nodig. Die vonk ontstond op 28 juni 1914, toen Franz Ferdinand, de aartshertog van Oostenrijk, in Sarajevo werd neergeschoten door een Servische nationalist. In de twee weken die volgden stond Europa in brand: een ultimatum leidde tot de eerste oorlogsverklaring, waarna steeds meer landen het strijdtoneel betraden, gebonden aan hun allianties en gevoed door de publieke opinie.

Het poneren van de schuldvraag is een logisch gevolg van deze geschiedenis, waarbij beslissingen van landen en politieke sleutelfiguren voor én na de aanslag als fataal kunnen worden gemarkeerd. Het is echter van belang je af te vragen of de voordelen van het stellen van deze vraag het niet afleggen tegen de nadelen. Wie één partij de schuld geeft, loopt het risico de verkeerde partij te blameren. Bij het Verdrag van Versailles werd alle verantwoordelijkheid bij Duitsland gelegd. Wie uitgaat van dit standaardbeeld van schuld negeert de optie dat andere landen ook verantwoording dragen voor de uitbraak van de oorlog. Daarnaast ga je uit van de ingesloten aanname dat de ene partij per definitie goed is, en de andere fout. Het is niet mijn doel met bovenstaande te beweren dat het aanwijzen van schuldigen onmogelijk is, maar om aan te tonen dat het risico’s met zich meebrengt. Ik zou dan ook eerder pleiten voor een grondige reconstructie van de uitbraak van de oorlog, waarbij de hoe-vraag prioriteit heeft ten opzichte van het aanwijzen van schuldigen. De internationale onrust maakte een oorlog waarschijnlijk, maar niet zeker. De aanslag van 28 juni faciliteerde indirect de escalatie, die op 28 juli een feit werd. Het is dan ook niet de internationale situatie van voor 1914 die ik als oorzaak wil aanwijzen, als ook niet de aanslag op zichzelf; het waren de diplomatieke beslissingen die genomen werden in de maand tussen de aanslag en de eerste oorlogsverklaring, die ervoor zorgden dat de Eerste Wereldoorlog op 28 juli 1914 uitbrak. Het zoeken naar schuldigen is naar mijn mening dan ook alleen zinvol bij het bestuderen van deze politieke ontwikkelingen; de vraag is echter of een dergelijke benadering een historiografische meerwaarde heeft, en of een reconstructie van de omstandigheden, zoals ik reeds heb betoogt, niet tot relevantere resultaten kan leiden.

De Britse historicus Michael Howard neemt in zijn artikel ‘The Great World War reconsidered’ stelling in tegen Duitsland. Howard stelt dat de Duitsers in de aanloop naar 1914 een koers hadden ingezet die de oorlog waarschijnlijk maakte. Zijn visie is dat Duitsland geen heldere oorlogsmotieven had, en dat daar juist het probleem lag: waar andere Europese landen zich tevreden hielden met de consolidatie van hun eigen territoriale systeem, keek Duitsland verder, en was ze bewust uit op het verstoren van de internationale orde. De Eerste Wereldoorlog was het perfecte excuus voor de Duitsers om hun wereldmacht uit te breiden.[6] Het is niet alleen zo dat Howard als Brit ontegenzeggelijk een bevooroordeelde positie heeft in het discours; zijn visie wijst ook te eenzijdig in de richting van een Duitse schuld. Niet alleen Duitsland keek verder dan de consolidatie van het eigen territoriale systeem; het Balkanconflict verstoorde zonder meer de internationale orde, en na haar nederlaag in de Russisch-Japanse oorlog plande Rusland een extensief spoornetwerk in het westen, waarmee met name de Duitse machtspositie werd bedreigd.[7] Frankrijk nam actief deel aan het koloniale conflict in Afrika. Daarnaast is een ideologisch motief niet bewijsbaar; beweren dat Duitsland als enige land uit was op het verstoren van de internationale orde is suggestief, en heeft pas enige waarde als de motieven van andere landen tevens in overweging worden genomen.

Bij het evalueren van het historiografische debat is één nog niet nader besproken factor van groot belang: het enthousiasme onder het volk bij aanvang van de oorlog. De soldaten die in augustus 1914 hun wapenen opnamen waren niet alleen overtuigd van een goede afloop; ze geloofden tevens dat die afloop een kwestie van weken of maanden zou zijn. Als deze soldaten in augustus 1914 ook maar enig idee hadden gehad van wat hun te wachten stond, waren ze dan net zo enthousiast ten strijde getrokken? De Britse luitenant-kolonel Alfred Irwin zegt hierover: ‘ we waren allemaal jong en optimistisch, en dachten niet te veel na over de toekomst’.[8] En wat voor reden was er ook? De laatste grote oorlog dateerde van halverwege de negentiende eeuw ( de Krimoorlog ), en zowel de Oostenrijks-Pruisische Oorlog van 1866 als de Frans-Duitse Oorlog van 1870/71 waren binnen enkele weken beslist. Michael Howard verklaart dit optimisme aan de hand van een ideologische omslag: er werd gevochten vanuit patriottische overwegingen, en idealen van vrijheid en gelijkheid waren schimmen van een vervlogen verleden. In 1916 hadden deze idealen reeds plaatsgemaakt voor een overlevingsdrang, in de hand gewerkt door de harde realiteit van de loopgravenoorlog. Ooggetuige Raynor Taylor spreekt over een bezoek van de koning aan het front. Waar dit bezoek de soldaten had moeten oppeppen, kon in werkelijkheid geen enkele soldaat een lach opbrengen. [9] Een verklaring van een Nederlandse vrijwilliger in het Franse leger onderstreept de ontreddering in de strijd. Hij spreekt over de verwarring die ontstond bij een hevig bombardement. De vijand maakte hiervan gebruik om de loopgraven te bestormen, en in het daaropvolgende gevecht was overleven een kwestie van dom geluk .[10] Het mag duidelijk zijn dat er onder het volk en onder de soldaten dus daadwerkelijk geen enkele notie bestond van de gruwelen die de Eerste Wereldoorlog zou brengen.

Uitgangspunt van mijn betoog was het historiografisch debat over de schuldvraag en de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog. Een conclusie verbinden aan een discussie zonder eind brengt geen verlichting, maar geeft wel inzicht in een van de vele mogelijke invalshoeken. De Eerste Wereldoorlog was een tragedie voor het Europese volk, die in de hand werd gewerkt door de handelingen van de Europese grootmachten. Onwetendheid en patriottisme zijn de beslissende componenten bij het verklaren van het enthousiasme onder het volk. Lange-termijn ontwikkelingen hebben de oorlog waarschijnlijk gemaakt, maar de vorm die zij aannam had door niemand voorspeld kunnen worden. Het aanwijzen van een of meerdere schuldigen leidt enkel tot eenzijdigheid en vertekening, omdat geen enkele antagonist werkelijk wist wat de oorlog haar zou gaan kosten. Op 28 juni werd het fundament gelegd voor de oorlog, die door de diplomatieke acties in de weken die volgden daadwerkelijk uitbrak.

Noten

[1] M. Arthur (ed.), Forgotten Voices of the Great War. A New History of WWI in the Words of the Men and Women Who Were There (Londen, 2003), 235-236.

[2] Th. Noble, e.a., Western Civilization: Beyond Boundaries (International Edition) (Boston 2011/2014, 7th Edition), 706.

[3] Hoorcollege Jakko Pekelder, 10 november 2014

[4] Hoorcollege, 10 november 2014.

[5] Noble, Western Civilization, 709.

[6] Michael Howard, ‘The First World War Reconsidered’, in: Jay Winter, Geoffrey Parker en Mary R. Haberk (eds.), The Great War and the twentieth century (New Haven en Londen 2000), 22-25.

[7] Noble, Western Civilization, 707.

[8] Forgotten Voices, 154.

[9] Ibidem, 243.

[10] Arthur Knaap, ‘ Brieven van het Westelijk Front 1916’, http://wereldoorlog1418.nl/knaap/ (25 november 2009).

Geef een reactie