Mijn zoektocht naar een baan na zeven jaar op de universiteit

De afgelopen maanden, grofweg vanaf januari 2022, ben ik actief op zoek naar een baan. Die zoektocht is nog steeds bezig, en omdat ik nog niet heb gevonden waar ik op had gehoopt, wil ik mijn gedachten delen. Mijn verhaal is persoonlijk, maar geen geheim. Hopelijk kun je er als lezer iets mee; omdat je dingen in mijn zoektocht (h)erkent, of omdat je mij kent, en dit verhaal (hopelijk) helpt om mijn afwegingen (nog) iets beter te begrijpen.

De laatste maanden heb ik regelmatig aan familie, vrienden en/of kennissen uitgelegd waar ik stond in mijn zoektocht naar werk. Wie mij goed kende, wist doorgaans in ieder geval dat ik op zoek was, en vroeg hoe het nu ging. Wie mij minder goed kende, vroeg meestal ‘wat ik nu deed’. Ik merkte aan mezelf dat mijn eerste reactie op die laatste vraag steeds concreter werd. “Niks”, zei ik dan. Dat antwoord sorteert meteen effect, want mensen verwachten dat je een functie omschrijft, niet dat je het gesprek direct doodslaat. Let wel, ik hield het nooit bij “niks”, want daarna lachte ik altijd even en legde ik uit hoe de vork precies in de steel zit. Zo doe ik het in het algemeen nog steeds. De ene keer licht ik wat meer toe dan de andere keer, dat hangt ervan af hoe het gesprek loopt en wie er tegenover me staat. Het is normaal dat mensen naar je werk vragen. Ik doe het zelf ook om de haverklap. Toch vind ik het in mijn situatie steeds lastiger worden om de juiste woorden te vinden voor mijn verhaal, dat uiteindelijk altijd op hetzelfde neerkomt: “ik heb nog niks, ik ben op zoek, ik doe mijn best”.

Toen ik in 2014 aan mijn bachelorstudie geschiedenis begon (klik hier om de bio van mijn website te lezen), wist ik eigenlijk al vanaf het begin dat ik wat de arbeidsmarkt betreft niet voor de makkelijkste weg ging. Als mensen zich voorstelden wat je met een studie geschiedenis kon gaan doen, viel de term ‘leraar’ altijd het eerst. Ik ken de precieze cijfers niet, maar volgens mij gaat maar tien procent van de bachelorstudenten geschiedenis later daadwerkelijk voor de klas staan. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat mijn geschiedenisleraar in de bovenbouw een doorslaggevende factor was geweest om me in te schrijven, maar dat was vooral omdat hij zulke fantastische verhalen kon vertellen. Na het eerste halfjaar van mijn bachelor (toen vooral nog de vele nieuwe indrukken overheersten) heb ik fikse motivatieproblemen gehad, mede omdat de nadruk in de (verplichte) cursussen enorm op historiografie bleek te liggen. Historiografie is in feite geschiedschrijving over de geschiedschrijving; historici zijn constant met elkaar in debat over de manier waarop we het verleden moeten weergeven en bespreken, bijvoorbeeld als het gaat om verschillende perioden (zeg ‘middeleeuwen’, ‘vroegmoderne tijd’, en zo verder) en om onze eigen ‘standplaatsgebondenheid’, zoals dat genoemd werd; we zijn geen objectieve wezens, maar producten van de plek waar we geboren worden, en van de tijd waarin we leven.

Zonder mezelf op de borst te willen kloppen, bleek ik verdraaid goed te zijn in die ‘historiografie’, en toen ik geleidelijk meer vrijheid kreeg in het kiezen van mijn cursussen, draaide ik bij en kreeg ik meer plezier in wat ik aan het doen was. Wat ik echter niet deed, was kiezen voor de educatieve minor (een pakket van verschillende vakken, inclusief een stage) die me dichterbij een toekomst als leraar had kunnen brengen. Ik volgde mijn interesse, en die was breed en divers. Ik volgde een vak bij mediastudies, een vak bij literatuurwetenschap, een vrachtlading vakken bij religiewetenschappen. Ik trainde mezelf als een interdisciplinaire student, zoals dat zo mooi heet, en in mijn vrije tijd freewheelde ik tussen bijbanen, sociale contacten en mijn freelance werkzaamheden als journalist (dat laatste vanaf mijn derde bachelorjaar).

Ik koos er al in die tijd voor om hoe dan ook mijn interesses te blijven volgen. “Je interesse volgen” is net zo’n open deur als je “hart volgen”; iedereen roept heel hard dat je het moet doen, want het klinkt mooi en nobel, maar als je er persoonlijk over nadenkt, is het niet altijd zo eenvoudig en moet je het ook vanuit een minder idealistisch en meer rationeel perspectief kunnen kijken. Ik wist dat ik achter mijn keuze stond, maar ik wist ook dat een baan na mijn studie niet voor het oprapen zou liggen. Ik heb het hierbij specifiek over een baan die zou aansluiten bij mijn opleiding(en); dat is waar iedere student op mikt, tot hij of zij zich gedwongen ziet voor een plan B te gaan.

Er zijn meerdere redenen waarom ik me (overigens altijd in alle nuchterheid) besefte dat het niet makkelijk zou worden. A: ik studeerde aan de faculteit Geesteswetenschappen (alleen mijn masteropleiding Film en Visuele Cultuur in Antwerpen viel onder Sociale Wetenschappen, red.), en heb net als mijn collega’s en medestudenten tal van discussies moeten en/of willen voeren over het nut en de maatschappelijke relevantie van mijn studie(s). B: als het om subsidies ging, was de cultuursector altijd als eerste de pineut. C: als iemand me vroeg “wat ik dan met mijn studie(s) kon doen”, was het antwoord nooit rechtdoorzee; ik moest altijd uitleggen dat er “veel mogelijk was”, maar dat ik dat pad zelf moest uitstippelen, omdat er geen functies zijn die automatisch uit mijn studie(s) voortvloeien. Op één functie na: die van PhD-onderzoeker. En dat is een verhaal apart.

Tijdens mijn eerste masterjaar in Antwerpen heb ik geruime tijd gedacht dat ik al na mijn eerste master de arbeidsmarkt op zou gaan. Omdat ik film studeerde, en al een jaar of anderhalf erg actief was als freelance filmjournalist, informeerde ik in die tijd bij sommige filmhuizen en filmdistributeurs of er misschien wat (toekomstig) werk in het verschiet lag. “Niet geschoten is altijd mis”, dacht en denk ik wel vaker, want ik wist toen al dat de (vaste) banen in het filmwereldje niet voor het oprapen lagen, zeker niet als je je niet op het financiële/commerciële aspect concentreert, maar vooral een inhoudelijke, cultuurkritische interesse hebt (en ik stelde me in de mailtjes die ik stuurde dan al voor dat eerste open, ook al had het niet mijn voorkeur).

Scherper gesteld, het is bijzonder dat ik de voorbije jaren met enige regelmaat nog iets betaald heb kunnen krijgen voor de stukken die ik over film geschreven heb. Je hoort me daar absoluut niet over klagen, want ik ben (als het op film aankomt) in de eerste plaats liefhebber en ben niet over film gaan schrijven omdat ik geld wilde verdienen. Toch wordt het op termijn lastig dat zelfs de vaste recensenten van de grote Nederlandse kranten geen vetpot kunnen opeisen. In mijn studietijd kon ik alles vrijwillig blijven doen, omdat mijn studie telkens centraal bleef staan. Dat was “wat ik deed”, de journalistiek kwam erbij, en alle extra’s waren mooi meegenomen voor mijn CV, met het oog op “later”.

Maar “later” werd in al in dat masterjaar een beetje een zwart gat, omdat ik m’n vinger maar niet op een vastomlijnde baan kon leggen. Ik heb altijd geweten wat ik ‘leuk’ en ‘interessant’ vond, maar het probleem is dat daar niet automatisch een baan uit komt rollen. De arbeidsmarkt is een brei van webpagina’s en pdfjes, maar in veel scenario’s is het ook iets waar je gewoon inrolt, omdat je de juiste contacten hebt, of al eens ergens een stage hebt gedaan. Op die laatste manier ging het altijd, tot het afstuderen. En dat afstuderen heb ik aardig uitgesteld; in het voorjaar van 2018 overtuigden mensen die dichtbij me stonden me ervan dat het de moeite waard was om nog eens voor een academische vervolgstudie te gaan (een oprechte keuze, maar achteraf misschien ook een beetje een vrijbrief om de toekomst nog wat langer te kunnen uitstellen). Die vervolgstudie was geen ‘normale’ master (dat is vaak een eenjarige master die je helpt om je richting arbeidsmarkt te bewegen), maar een onderzoeksmaster, en de insteek daarvan was duidelijk: ik zou definitief gaan kijken of een vervolg als PhD-kandidaat, en dus als wetenschapper iets voor mij was.

Mijn twijfel aan een toekomst als wetenschapper is een boek op zichzelf. Het is een twijfel die zich niet laat vastpinnen, omdat ik gedurende een jaar of drie telkens weer andere vragen en (halve) antwoorden op mijn pad vond. In mijn eerste jaar zoog ik de academische conferenties en alles wat er verder bij het academische bestaan kwam kijken in me op. Ik had een speciale studentenfunctie in de medezeggenschap, waardoor ik ook nog eens mocht meedraaien in het bestuur van de faculteit en me al vroeg deel voelde van het ‘establishment’. Ik kende docenten, docenten kenden mij, ik dacht mee over onderwijs en onderzoek en schreef papers alsof ik die voor mijn ‘werk’ schreef. Het was alleen nooit stellig gezegd dat ik voor een PhD zou gaan. Ik kwam in aanmerking, ik was nooit een ‘slechte’ student, ook al voelde ik me het ene moment kansrijker dan het andere. In feite waren mijn jaargenoten mijn eventuele ‘concurrenten’, en hoewel ik dat soms wel zo voelde, omarmde ik dat idee nooit helemaal, en dus misgunde ik niemand wat, ook niet toen op den duur bleek dat twee of drie jaargenoten daadwerkelijk met een PhD aan de slag konden.

Als je precies wilt weten waarom ik (nog) nooit gesolliciteerd heb voor een PhD, los van mijn kans(en) van slagen, moet je er met me over in gesprek. Althans, dat ‘moet’ niet, maar het helpt, omdat ik het mezelf ook veel heb afgevraagd. Eén ding weet ik zeker: ik ben nooit voor de volle honderd procent overtuigd geweest dat *dit* was wat ik wilde of ‘moest’ gaan doen. En mijn gedachte is altijd de volgende geweest: áls ik voor een PhD ga – een traject van vier jaar, waarbij je als uitgangspunt de wens neemt om ook daarna als wetenschapper actief te blijven (zo denk ik er tenminste over) – , dan ga ik er ook vol voor, en niet voor vijftig procent. Als ik twijfel, kan ik beter iets anders doen. En dus heb ik altijd gezegd, en daar sta ik nog steeds achter, dat ik een PhD doe als er een project op mijn pad komt (privé dan wel via een open vacature) dat die twijfel wegneemt. Ik heb dus nog steeds niet uitgesloten dat ik een PhD zou willen doen. De kansen worden vanzelfsprekend alleen steeds kleiner naarmate ik langer afgestudeerd ben, en er een steeds grotere kloof gaapt tussen ‘wat ik leerde’ en ‘wat ik nog kan gaan leren’.

Ik ben sinds de zomer van 2021 afgestudeerd, en heb drie papiertjes in handen die ik bij elke willekeurige sollicitatie in kan zetten. Die papiertjes zijn wat waard, want hoe kortzichtig die visie soms ook is, als je van de universiteit komt ‘kun je wat’, want je bent hoogopgeleid en als je ergens wordt aangenomen wordt de salarisschaal vaak onder meer aan je opleidingsniveau gespiegeld. Misschien is het ironie dat die theorie in de praktijk naar mijn ervaring niet zoveel waard is. Wat ik eigenlijk al jaren wist, maar het voorbije jaar verder ontdekte is namelijk dat een ‘goede’ studie helemaal niets garandeert.

Als ik dat zeg, is een disclaimer misschien nodig. Ik ben niet zielig omdat dit stuk gaat over het niet kunnen vinden van een passende baan. Ik ben wél teleurgesteld, en de voorbije maanden ben ik ook wel eens cynisch, zuur en een beetje bitter geweest. Maar het gaat mij er niet om dat ik met ‘iemand’, met ‘de arbeidsmarkt’ of met ‘de wereld’ moet afrekenen omdat ‘het’ nog niet wil lukken. Sterker nog, bij mijn eerste sollicitatie was ik ’tweede’; ik werd opgebeld met de mededeling dat ik een serieuze kandidaat was, en dat de commissie over een aantal aspecten van mijn sollicitatie zeer te spreken was, maar dat ze hadden gekozen voor iemand met net iets meer ervaring en een meer op het werk toegespitste opleidingsachtergrond.

Dat laatste brengt me wél bij een punt dat ik met dit stuk wil maken. Ik ben op zoek, en in mijn zoektocht heb ik altijd geroepen dat het maar net een keer mee moet zitten. Ik hoef maar één baan te vinden. Maar wat die zoektocht wel bemoeilijkt, is het feit dat de eerste schifting doorgaans wordt gebaseerd op je ‘profiel’ en je ‘werkervaring’. Ik geef een voorbeeld. Als ik geïnteresseerd ben in het werk van een filmprogrammeur (je raad het al, dat is niet alleen een voorbeeld), ben ik interessanter voor een filmhuis als ik al ergens anders geprogrammeerd heb, omdat ik zo al weet wat er bij het vak komt kijken, en in theorie eenvoudiger in te werken ben. Dat ik freelance ervaring heb in aanverwante werkzaamheden, namelijk als journalist, is voor de besluitvorming interessant, maar (hypothetisch gesteld) niet op een positieve manier doorslaggevend. Mijn profiel is divers, en niet al te concreet. Ik heb meerdere opleidingen gedaan en over tal van onderwerpen geschreven, en mijn extra verdiensten (bijvoorbeeld mijn ervaring met het notuleren van gesprekken) zijn hooguit aan bijbaantjes en freelance werkzaamheden te koppelen, niet aan één opleiding of aan een voltijds baan die ik nooit gehad heb. Jarenlang was ik immers eerst en vooral student. Dit wekt bij mij de indruk dat het voor een afgestudeerde veel moeilijker is om aan werk te komen dan voor iemand die al langer werkt, *tenzij* je een heel gericht opleidingsprofiel hebt dat jou voor een functie heeft klaargestoomd.

Ik heb nergens automatisch ‘recht’ op, en ik revancheer me ook niet op de zoveelste standaardmail die in feite een vriendelijke afwijzing is. Ik merk alleen wel dat ik vastloop; ik ga door, ik blijf het proberen, maar ik zie mezelf zoeken, en ik zie dat het al heel lang niet meer vanzelf gaat.

Wat het lastig voor me maakt, is dat ik echt niet per se te ‘lui’ ben om te werken, maar dat ik moeite heb met werken op zichzelf (daarmee bedoel ik: werken om rond te komen), omdat ik, idealist die ik ben, altijd inhoudelijk probeer te kijken naar de dingen die ik doe en vind; werken omdat het ‘nu eenmaal moet’ is een gegeven in deze wereld, maar ik worstel ermee. Werk ik vijftig uur per week – wat zeg ik, al zou ik me een burn-out in werken (zonder daar lichtzinnig naar te willen verwijzen!) -, ik zou het met liefde doen, zo lang wat ik doe voor mij en/of anderen maar betekenis heeft. Geld is op zichzelf namelijk volstrekt waardeloos; wij hebben geld waarde gegeven, en als ik morgen alleen nog maar digitaal kan betalen is een losse euro niets meer waard. Ik ben bevoorrecht, omdat ik jarenlang “mijn interesse heb kunnen volgen”, en mensen me daarin altijd zijn blijven aanmoedigen. Er is ook zeker werk dat mijn interesse heeft, genoeg zelfs, alleen is er ook competitie, en is het moeilijker om een vaste baan te vinden dan het is om freelance of tijdelijke werkzaamheden aan te nemen, zeker in mijn sector(en).

Een vriend vroeg me onlangs of ik niet wat kritischer kon kijken naar mijn wensenplaatje. Ik antwoordde toen onder meer wat ik hier nu ook zeg: als ik iets ga doen wat echt niet bij me past, ben ik bang om dat op korte én lange termijn niet vol te houden. Ik houd me op de been in mijn eigen zoektocht omdat ik weet dat ik op een dag wel iets kan vinden. Maar ik hoop dat dat ‘iets’ wel iets is waar ik mijn kwaliteiten, mijn motivatie en energie in kwijt kan. Nu we in Nederland (weer) in een crisis zitten (eigenlijk zou dat geen aanleiding moeten zijn, aangezien het op andere plekken standaard crisis is), vraag ik me vaker af of dat laatste luxedenken is. Ben ik niet gewoon egoïstisch, en zou ik alles moeten aangrijpen wat op m’n pad komt? Voorop staat dat ik me nergens ’te goed’ voor voel. Ik grap wel eens dat je mij alleen niet als ober moet inzetten als je nog hele glazen wilt overhouden.

Eigenlijk wegen twee dingen mee: één, ik wil mentaal gewoon heel graag gezond blijven, en ben bang dat dat in het geding komt als ik iets ga doen wat me koud laat, of totaal niet bij me past. Zie het als een desillusie; je hebt jaren gewerkt voor… ja, voor wat eigenlijk? En twee, tijdelijke oplossingen zijn op den duur noodzakelijk, hoe vervelend ik dat ook mag vinden, maar ik ben momenteel nog in de gelukkige positie dat ik het me kan veroorloven om door te blijven zoeken. Sinds deze week doe ik weer wat extra freelance werkzaamheden tegen betaling. Misschien vind ik ‘ineens’ iets, en zit ik weer ‘gebakken’. Zo kan het gaan. Of ik tob nog even door. Waar heb ik het over met een banenoverschot op de arbeidsmarkt? Ik ‘hoor’ andere mensen meedenken als ik dit typ, en twijfel dan weer aan m’n motieven om dit online te zetten. Ik voel de druk om te ‘moeten’, ook al hoor ik even vaak, als ik mijn situatie uitleg, dat het “echt wel goedkomt”, “dat ik gewoon moet blijven zoeken” en dat ik (nog steeds) “mijn interesse moet blijven volgen”. Ik proef begrip, maar ik ken ook de norm: je werkt voor je centen, en als je vandaag niet werkt, dan moet je morgen werken. En als vervolgens niet lukt wat ik vandaag voor ogen heb, voel ik de sociale druk van morgen.

Hopelijk heeft dit lange verhaal iets verduidelijkt van waar ik sta, wat ik soms denk en voel, en hoe het kan zijn om in zo’n positie te verkeren. Reacties zijn welkom, het liefst zo persoonlijk mogelijk natuurlijk. Met sommigen van ‘jullie’ (lezers) praat ik al. Sommigen denken me beter te begrijpen dan anderen. Misschien helpt dit een beetje. Als ik morgen nog werkloos ben, ben ik gewoon dezelfde persoon, en kijk ik wat kan, wat lukt, en weet ik dat iedereen daar iets van kan en mag vinden. Ik ben er oké mee, maar kritiek is realistisch en kan verschillende vormen aannemen – dat hoort erbij als je zo’n verhaal besluit te delen. En als ik morgen wel werk heb, was de hobbelige weg ernaartoe het waarschijnlijk waard (knipoog).

6 gedachten over “Mijn zoektocht naar een baan na zeven jaar op de universiteit”

  1. Is het misschien een idee om als zzp’er zelf een (ideale) baan te creëren in plaats van naar een baan te zoeken? Je zou bijvoorbeeld kunnen uitzoeken of er behoefte is in het onderwijs naar iemand die een middag een klas komt vertellen over (een aspect uit) de filmgeschiedenis of beeldtaal in het algemeen, uiteraard met aansprekende filmfragmenten. Misschien zijn er ook doelgroepen buiten het onderwijs die daar interesse in hebben (b.v. een kerk die graag een lezing wil organiseren over film & religie). Het is maar een idee. Succes met het vinden van een baan!

    1. Dank voor je reactie, Gert. Ik heb tijdens mijn studie wel eens dat soort dingen gedaan, niet vanuit een ‘functie’, maar omdat ik wel eens ergens voor gevraagd werd, vanuit de studie of via mijn blog. Het is de moeite waard om daar over na te blijven denken, alleen vraag ik me sterk af of in dit soort dingen genoeg werk (lees: genoeg vraag) zit om daadwerkelijk aan rondkomen te kunnen gaan denken, en of het niet eerder iets zou worden in lijn met de werkzaamheden die ik al aardig wat jaren op freelance basis oppak. Er moet in dat verhaal altijd “nog iets naast”. Ik heb wel eens geroepen dat ik iets als zzp’er of met een eigen bedrijfje leuk zou vinden met vrienden/collega’s als er samen iets op te zetten valt, maar dat ik het op individuele basis nog niet direct voor me zie. Wellicht verandert dat op termijn nog en moet ik ook eens uitzoeken wat er allemaal bij komt kijken om zoiets voor elkaar te krijgen.

  2. Hoi Tim,
    Ik heb met je te doen.
    Helaas ben ik te lang met pensioen en ben ik al te ver afgedreven van de arbeidsmarkt om je een “kruiwagen”-rol
    te bieden.
    Toen ik afstudeerde (eind 70-er jaren) was mijn perspectief op werk ook heel beroerd.
    Na een korte periode van werkeloosheid, rolde ik in een (door de overheid gecreëerd) baantje. Toen ik daar een keer aan de slag was kwam ik via werkcontacten weer aan nieuwe job.
    Dat proces leidde via werkcontacten tot nieuw werk etc. etc.
    Mijn advies: “despereert niet” maar ook “wees niet te kritisch”. Het is veel makkelijker vanuit een baan(tje) te solliciteren dan als je niet aan het werk bent én je kun altijd weer ontslag nemen als je wilt.
    Kritisch zijn op “waarvoor je wilt gaan” is prima, maar ervaring opdoen in “nieuwe” “önbekende” werksituaties is ook erg waardevol.
    Ik hoop dat je aan deze weinig concrete adviezen wat hebt.
    Heel veel sterkte en een “beetje mazzel” gewenst.

    Hoop van je te horen.

    groet
    Tibbe Breimer

    1. Dank voor deze reactie, Tibbe. Ik kijk met plezier terug op een aantal mooie werkcolleges en discussies tijdens het eerste geschiedenisjaar, inmiddels alweer jaren geleden. Ik kan hier zeker iets mee en wil me (zeker op termijn) niet te halsstarrig opstellen in het aanpakken van (tijdelijke) uitdagingen die dan hopelijk weer tot nieuwe dingen kunnen leiden.

  3. Herkenbaar verhaal, Tim. Je kan goed schrijven, daar moet wat mee te doen zijn, goede schrijvers zijn zeldzaam. (Ik ben zelf in 2021 na eindeloos solliciteren dan maar als ZZP’er begonnen, in het tekst schrijven, en voorlopig verdien ik er een acceptabele boterham mee)

    2 andere dingen die me te binnen schoten, binnen het verhaal zijn: journalist (regionale omroepen/kranten zitten nog redelijk vaak om mensen verlegen, al is het vaak op freelance-basis).

    En als de nood helemaal aan den mens is, in een cultureel ingestelde winkel/instelling (van wat voor vorm dan ook). Als je daar over de drempel bent, vallen je meer geschoolde skills wellicht ook eerder op dan met een brief. (maar wellicht is dit wishful thinking)

    O en de nood ná de nood is de politiek natuurlijk, bijna alle politieke partijen zijn dolblij als er een intelligent, goed schrijvend en goed gebekt iemand ten tonele verschijnt.

    1. Dank voor deze reactie! op het daadwerkelijk zzp’er zijn ga ik in de reactie hiervoor al in, maar ik ben al jaren freelance journalist/recensent en dat bevalt goed. Het komt alleen niet in de buurt van je brood verdienen:) ik ben blij dat ik met een deel van die werkzaamheden het nodige heb kunnen verdienen, maar veel is op vrijwillige basis.

Geef een reactie