Paper Inleiding Religiestudies: Karl Marx’ visie op religie

karl_marx

Momenteel volg ik op de uni de minor Religiestudies. Naast drie cursussen over respectievelijk het jodendom, het christendom en de Islam, volg ik een algemeen inleidend vak waarbinnen de vijf grootste godsdiensten en de belangrijkste theorieën over religie summier aan bod komen. De opdracht voor een paper was om in een kritische beschouwing te schrijven over een belangrijke, invloedrijke religietheorie. Het resultaat, een paper over Karl Marx’ visie op religie, is hier terug te vinden.

Opium voor het volk

Karl Marx’ visie op religie

Weinig denkers drukten hun stempel op de wereld zoals Karl Marx dat deed. Zijn sociaaleconomische visie op de verhouding tussen de kapitalistische bovenbouw en de onderdrukte onderbouw inspireerde het communisme van de twintigste eeuw, en werd onder diverse (neo-)marxisten verder uitgewerkt, geïnterpreteerd en/of bekritiseerd. In dit paper spits ik mij toe op een specifiek deel van Marx’ gedachtegoed, namelijk zijn kritische visie op religie. Daarbij staat de volgende vraag centraal: Hoe laat Marx’ visie op religie zich duiden binnen zijn gedachtegoed?

Bij het beantwoorden van deze vraag zal ik drie significante zaken aan de orde stellen. In de eerste plaats zal ik beknopt aandacht besteden aan Marx’ algemene gedachtegoed over arbeid en de heersende sociaaleconomische structuren van de samenleving. Vervolgens zal ik uiteen zetten wat Marx’ visie op religie is, waarbij ik verbanden leg met zijn algemene gedachtegoed. In de laatste plaats besteed ik aandacht aan de invloed die Georg Hegel en Ludwig Feuerbach hebben gehad op Marx’ kijk op religie. Dit gedeelte van het paper heeft als functie uit te leggen hoe Marx beïnvloed is door deze denkers, maar ook om kort toe te lichten welke verschillen er bestaan tussen de denkbeelden van Marx enerzijds en Hegel respectievelijk Feuerbach anderzijds.

Marx’ gedachtegoed

Binnen Marx’ sociaaleconomische visie op de samenleving staat een onderscheid tussen klassen centraal. Als Marx zijn belangrijkste werken schrijft, zo halverwege de negentiende eeuw, schetst hij een samenleving die verdeeld is in een heersende bovenklasse en een onderdrukte onderklasse. Deze verdeling is het product van een historisch proces, dat geleid heeft tot het ontstaan van nieuwe maatschappelijke klassen. Tijdens de overgang van de middeleeuwen naar de moderne tijd ontstaat de elitaire bourgeoisie. Die bourgeoisie kan mede door de Industriële Revolutie enorm welvarend worden, en vergaart het bezit over grote ondernemingen en fabrieken die kapitaal genereren. Binnen dat proces wordt de onderklasse, bestaand uit arbeiders, systematisch uitgebuit en onderdrukt door de kapitalistische onderklasse.[1]

De meeste beschrijvingen van Marx’ visie op de samenleving richten zich primair op het communisme, als diens oplossing voor het probleem van kapitalistische onderdrukking. Het klassieke beeld is dat Marx pleitte voor een communistische revolutie, die de burgers van onderdrukking zou bevrijden en een zogeheten ‘communistische heilstaat’ zou genereren. Dit beeld is slechts gedeeltelijk waar. Het is zeker zo dat Marx pleitte voor een revolutionaire transformatie, en dat het communisme aan de ideologische en politieke basis hiervan diende te staan. Het einddoel lag hem echter niét zozeer in het communisme op zichzelf. Marx’ denkbeelden richtten zich in plaats daarvan veelal op de bevrijding van de mens als individu. Met andere woorden, zijn denkbeelden hadden een sterke humanistische lading, en waren veel filosofischer van aard dan vaak verondersteld wordt.[2] Wat die ‘bevrijding van de mens’ nu exact behelst zal in de volgende paragraaf duidelijk worden. Voor nu is het met name van belang te stellen dat deze bevrijding van de mens op twee manieren vervolmaakt kon worden. Enerzijds kon dat via een communistische transformatie van de samenleving en via de incorporatie van de communistische ideologie in de politieke machtsstructuren. Anderzijds kon dat, en dat brengt me bij Marx’ visie op religie, via het atheïsme.[3]

Marx’ visie op religie

Ik heb reeds gesteld dat het einddoel van Marx niet zozeer lag in de vestiging van een communistische staat, maar meer in de ontplooiing, bevrijding en ontwikkeling van het menselijk individu. In Marx’ ogen is de mens pas vrij en gelukkig als ze verlost is van alle schadelijke invloeden die de mens nu tekenen.[4] Die schadelijke invloeden zijn onder te verdelen in twee categorieën. In de eerste plaats is daar de invloed van het kapitalisme, dat de arbeiders onderdrukt en free labor onmogelijk maakt. Anderzijds is daar religie. In deze paragraaf zal ik mij vooral richten op die tweede categorie, en uitleggen waarom religie volgens Marx een schadelijke invloed op de mens uitoefent.

Religie zorgde namelijk voor wat Marx betitelde als vervreemding (verfremdung). Door religie wordt de mens een afhankelijk object in plaats van een onafhankelijk denkend subject. Zodoende raakt de mens vervreemd van zichzelf, en is ze niet in staat tot individuele ontwikkeling te komen. Religie is in Marx’ ogen een constructie van de menselijke geest, die niet valt te conformeren met de sociale realiteit.[5]

Waarom creëert de mens religie dan, en waarom maakt zij zich afhankelijk van dit construct? Marx stelt hierop dat de mens religie in het leven op basis van de notie dat er iets volledig mis is met de wereld waarin zij leeft. De oorzaak hiervan ligt in de miserabele sociaaleconomische condities, waarbinnen de mens uitgebuit wordt en onvrij is. Religie vormt in dit verband een uitweg om aan deze condities te ontsnappen en een ideale werkelijkheid te genereren.[6] Hier ligt ook direct de kern van de veelgehoorde uitdrukking ‘religie als opium voor het volk’. Religie verdooft de pijn van de slechte condities waaronder de mens leeft. Het geeft een ideale bestaansreden, zij het illusionair, in een wereld die is getekend door scheve politieke verhoudingen en slechte sociale omstandigheden.[7]

De oplossing voor deze slechte omstandigheden ligt echter in het verschiet. De mens dient daarvoor de illusie die religie heet van zich af te werpen. Waar communisme de oplossing is voor de opgetreden vervreemding van de aard van arbeid (in stand gehouden door kapitalistische exploitatie), is atheïsme de oplossing voor de opgetreden vervreemding van het menselijk bewustzijn.[8] Als de mens God verwerpt, laat zij haar hoop op goddelijke interventie en op een leven na de dood varen, en kan ze echte vrijheid najagen.[9] Marx maakte die theologische heilsgedachten tot een aards in plaats van een metafysisch streven, doordat hij sprak over ware vrijheid na, in plaats van voor de dood. Religie kan niet verenigd worden met deze menselijke vrijheid, omdat het bewustzijn van de mens onder religie onlosmakelijk verbonden is aan een op God georiënteerd bewustzijn.[10]

Hegel en Feuerbach

Marx’ visie op religie is niet geïsoleerd tot stand gekomen. Verschillende denkers die Marx voorgingen hebben invloed op zijn denkbeelden uitgeoefend. De belangrijkste twee filosofen, Georg Hegel en Ludwig Feuerbach, zullen hier kort besproken worden. Daarbij ligt de nadruk niet op hun eigen theorieën, maar op de relatie tussen hun kijk op religie en Marx’ visie. Georg Hegel staat bekend als de grondlegger van de dialectiek, het idee dat de wereld het product is van een historisch proces waarbinnen botsende tegenstellingen telkens nieuwe maatschappelijke omstandigheden en structuren genereren. De dragende actor binnen dit historische proces is de menselijke geest (Geist), die een sturende rol heeft in de ontwikkeling van de wereld. Marx nam Hegels metahistorische aannames over de loop van de geschiedenis over, maar verschilde van mening over de sturende kracht hierachter. Waar Hegel het idealisme aanhing en de menselijke geest centraal stelde, richtte Marx zich op de rol van menselijke arbeid en sociaaleconomische structuren als basis voor historische ontwikkeling. Met andere woorden, Marx zette Hegel op zijn kop, door niet het idealisme, maar het materialisme als basis van historische ontwikkeling te benoemen. [11]

Deze kentering heeft directe gevolgen voor Marx’ visie op religie. Want waar bij Hegel (die zichzelf christen noemde), God nog een mogelijke entiteit was, kon daar bij Marx geen sprake van zijn. Zijn materialistische kijk op de wereld sloot het bestaan van God uit. Ook in het aanhangen van deze visie is Marx door een groot filosoof beïnvloed. Tussen Georg en Hegel en Karl Marx in publiceerde namelijk Ludwig Feuerbach, die vaak wordt bestempeld als de grondlegger van het filosofische materialisme. Marx bouwde voort op Feuerbachs idee dat religie een illusie is voor degenen die hun eigen natuur nog niet ontdekt hebben. De mens vervreemdt zich van zichzelf, doordat ze die natuur zoekt in een andere werkelijkheid, namelijk die van religie.[12] Over de oplossingen voor deze vervreemding verschilden Feuerbach en Marx echter van mening. Waar Feuerbach stelde dat de mens zichzelf vond door zijn illusies op te geven en zijn goddelijke aard te ontdekken, benoemt Marx het belang van revolutionair handelen voor het vergaren van waar geluk. Alleen het opgeven van illusies is voor Marx niet genoeg. Omdat de wereld niet goed in elkaar zat, was optredend handelen vereist. Marx zag immers niet alleen een vervreemde geest, maar ook een vervreemde staat. Het ene kon niet zonder het andere, en een nieuwe staat liet zich niet ontdekken. Die moest gevormd worden.[13]

Het grootste verschil tussen Feuerbach en Marx bestaat er dus uit dat Marx stelde dat de mens zichzelf niet kon vinden zonder eerst handelend op te treden.[14]. Sommige historici hebben zich eraan gewaagd te stellen dat Feuerbachs enige invloed op Marx eruit heeft bestaan dat hij de brug heeft gelegd tussen Hegel en Marx, door Marx middels zijn kritiek op Hegel te laten zien dat Marx geen Hegeliaan hoefde te zijn om diens ideeën (deels) over te nemen.  Deze notie is niet onomstreden, en zal hier dan ook niet klakkeloos overgenomen worden.[15] Belangrijker is te weten dat Marx’ kijk op religie onlosmakelijk verbonden is aan de visies van zowel Hegel als Feuerbach. Marx nam deze visies niet geheel over, maar vervormde en bekritiseerde ze tot hij ze in de mal kon gieten die zijn gedachtegoed het beste vorm gaf.

Conclusie

Uitgangspunt van dit paper was de vraag hoe Marx’ visie op religie zich laat duiden binnen zijn gedachtegoed. Om deze vraag te beantwoorden heb ik in eerste instantie beknopt behandeld wat dit gedachtegoed behelst. Ik heb beschreven hoe Marx de kapitalistische bovenklasse beschrijft als onderdrukker van de arbeidersklasse, die door historische processen in een heersende positie terecht is gekomen. Vervolgens heb ik het standaardbeeld genuanceerd dat het communisme het enige einddoel is binnen Marx’ filosofie. Centraler in Marx’ gedachtegoed staat de bevrijding van de mens als zelfstandig individu; het communisme is slechts een hulpmiddel om die bevrijding te garanderen. Er is echter nog een hulpmiddel, en dat is de incorporatie van atheïsme in de samenleving, ten koste van religie.

Dit bracht mij bij het tweede deel van mijn paper, namelijk de behandeling van Marx’ visie op religie. Marx benadert religie op een zeer functionalistische wijze; in zijn ogen moet religie bekeken worden vanuit de functie die zij vervult binnen de samenleving. In dit geval is dat het bieden van een alternatieve uitleg voor de miserabele sociaaleconomische condities waarin de mens leeft. Marx is van mening dat religie afgeworpen dient te worden om volledige menselijke vrijheid en onafhankelijkheid te garanderen. Afwerping van religie en revolutie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: de mens is zowel persoonlijk als economisch vervreemd geraakt, en waar het loslaten van religie de persoonlijke vervreemding oplost, staat de revolutie garant voor het einde van de economische vervreemding.

In het derde deel van dit paper heb ik uitgelegd hoe het gedachtegoed van Marx, en in het bijzonder zijn kijk op religie, mede gevormd is door zijn kritiek op en verwerking van de ideeën van Georg Hegel en Ludwig Feuerbach. Van Hegel nam Marx met name de notie van de geschiedenis als historisch proces over, al zette hij Hegel op zijn kop door niet de menselijke geest, maar de menselijke arbeid als sturende kracht achter de geschiedenis te beschouwen. Marx is schatplichtig aan Feuerbach in zoverre hij diens notie van het filosofische materialisme overnam en verder uitwerkte. Er bestaan echter ook veel verschillen tussen de denkbeelden van beiden. Het belangrijkste onderscheid laat zich vinden in het feit dat Feuerbach gelooft dat de mens zijn ‘ware natuur’ ieder moment kan ontdekken, terwijl Marx gelooft dat hiervoor optredend gehandeld dient te worden.

Resumerend kan gesteld worden dat Marx’ gedachtegoed niet enkel draait om de communistische revolutie. Het communisme is, net als de afwerping van religie, een belangrijk middel, en geen doel op zichzelf. Zodoende kan Marx’ ideologie net zomin zonder atheïsme als zij zonder communistische denkbeelden kan.

Literatuur

Primair werk

Raines, John, trans. Marx on Religion. Philadelphia: Temple University Press, 2002.

Secundaire werken

Harvey, Van Austin. Feuerbach and the interpretation of religion. Cambridge: University Press, 1995.

Leezenberg, Michiel and Gerard H. de Vries. Wetenschapsfilosofie voor de Geesteswetenschappen. Amsterdam: University Press, 2012.

Lobkowicz, Nicholas. ‘’Karl Marx’s attitude towards religion’’. The Review of Politics 26 (1963): 319-352.

Moroziuk, Russell P. ‘’The Role of Atheism in Marxian Philosophy’’. Studies in Soviet Thought 14 (1974): 191-212.

Toelichting noten

[1] Deze en latere algemene beschouwingen over Marx’ algemene gedachtegoed zijn een versimpelde weergave/parafrase van: Michiel Leezenberg and Gerard H. de Vries, Wetenschapsfilosofie voor de Geesteswetenschappen (Amsterdam: University Press, 2012), 195-197.

[2] Russell P. Moroziuk. ‘’The Role of Atheism in Marxian Philosophy’’.Studies in Soviet Thought 14 (1974): 191, 210.

[3] Moroziuk, ‘’The Role of Atheism’’, 208.

[4] Ibidem, 205.

[5] Ibidem, 193, 195-96, 201. John Raines, trans., Marx on Religion (Philadelphia: Temple University Press, 2002), 171.

[6] Moroziuk, ‘’The Role of Atheism’’, 201, 204.

[7] Ibidem, 203, 205.

[8] Ibidem, 191,193, 201. Nicholas Lobkowicz, ‘’Karl Marx’s attitude towards religion’’, Review of Politics 26 (1963): 350.

[9] Lobkowicz, ‘’Karl Marx’s attitude’’, 351.

[10] Moroziuk, ‘’The Role of Atheism’’, 196.

[11] Ibidem, 346. Leezenberg and de Vries, Wetenschapsfilosofie, 195-197.

[12] Moroziuk, ‘’The Role of Atheism’’, 200. Raines, Marx on Religion, 171.

[13] Moroziuk, ‘’The Role of Atheism’’, 205. Lobkowicz, ‘’Karl Marx’s attitude’’, 346. Raines, Marx on Religion, 183, 184.

[14] Lobkowicz, ‘’Karl Marx’s attitude’’, 319, 343, 345, 349.

[15] Ibidem, 346, 349. Von Austin Harvey. Feuerbach and the interpretation of religion (Cambridge: University Press, 1995), 10.

2 gedachten over “Paper Inleiding Religiestudies: Karl Marx’ visie op religie”

Geef een reactie