Het is al even terug dat ik een opiniestuk schreef over moraliteit in hedendaagse filmkritiek. De boel is even blijven plakken, dus de actualiteit van mijn voorbeelden is wat achterhaald. Toch wilde ik ‘em graag nog posten.
Woody Allen en The Lion King
Over moraliteit in hedendaagse filmkritiek
Een groeiend aantal westerse filmcritici en hun lezers reageren vanuit moreel oogpunt op films die in verband staan met belangrijke maatschappelijke discussies. Deze ontwikkeling laat niet voldoende ruimte voor tegengeluiden, die vaak ook verkeerd begrepen en beoordeeld worden.
Het woord ‘moraal’ is in westerse maatschappijen grotendeels uit de gratie geraakt. Wie de secularisatie van het publieke debat voorstaat, associeert moraal gemakkelijk met religie, of tenminste met (ongewenst) prekerig gedrag. Natuurlijk houdt eenieder er zijn eigen wereldbeeld op na, maar het voelt anachronistisch om daar het woord moraal voor te gebruiken: wie denkt zich te ontwikkelen als een vrij en geëmancipeerd individu, kan weinig met een aanduiding die de connotatie heeft van een bedwingend systeem. Voor sommigen is moraal op die manier een vies woord geworden, dat zo mogelijk altijd vermeden dient te worden.
In de filmwereld (in dit artikel primair Hollywood en het circuit van de grootste filmfestivals) heeft #metoo er echter juist voor gezorgd dat veel critici persoonlijker en politieker zijn geworden in hun oordeel. Filmmedia en sleutelfiguren in de industrie onderschrijven dat ‘moraal’ in deze context geen vies woord is, maar een noodzaak. Neem bijvoorbeeld de release van Woody Allen’s A Rainy Day in New York (Augustus 2019). In het licht van de opgelaaide beschuldigingen tegen de regisseur (van seksueel misbruik, red.) is de belangrijkste vraag voor veel critici niet langer of zijn werk er nog wel toe doet, maar of we dat werk überhaupt nog moeten gaan bekijken. Die weifeling heeft alles te maken met het aan erosie onderhevige idee dat kunst en moraal strikt van elkaar gescheiden dienen te blijven. Voorstanders van dit onderscheid verdedigen een grens die voor anderen definitief is ingestort. Het zijn de voorstanders die onder druk liggen: critici die A Rainy Day in New York bespreken kunnen met geen mogelijkheid meer om de controverse rond de persoon Allen heen, of het komt in extremis hun eigen functioneren op kritiek te staan.
Spreekt deze stand van zaken dan ook de staat van dienst van de moraal, zoals ik die even hiervoor beschreef, tegen? Integendeel. Er is iets anders aan de hand: niet de moraal in het algemeen, maar de dominerende politieke moraal, de heersende tendens in het debat, is in de filmwereld het grootste goed geworden.
Er is een groot verschil tussen een moraal die wordt uitgesproken en een moraal die wordt opgedrongen. De uitgesproken moraal hangt samen met het subjectieve oordeel van de filmcriticus, die een film onvermijdelijk vanuit zijn of haar eigen wereldbeeld bekijkt; er bestaat niet zoiets als een ‘objectieve’ filmkritiek. De opgedrongen moraal daarentegen gaat hand in hand met een moralistische houding van de criticus, die zijn moraal tot wet wil verheffen en daardoor ook de indruk wekt de discussie niet verder aan te willen gaan. Het probleem is dat de kloof tussen die twee aan de lopende band ondergesneeuwd raakt. Zie vandaag de dag maar eens publiek een moreel oordeel over een prangende kwestie te delen dat geen enkel(e) individu of groep tegen de borst stuit. Het oordeel wordt persoonlijk opgevat, of de afzender dat nu zo bedoelde of niet, en afhankelijk van de context wordt hem of haar een moralistische houding verweten.
Een goed voorbeeld is de massale verontwaardiging die ontstond toen mediawetenschapper Dan Hassler-Forest (Universiteit Utrecht) The Lion King in The Washington Post wegzette als fascistisch. Een complete generatie is opgegroeid met de animatiefilm uit 1994, die door Disney in de markt werd gezet als familieklassieker en deze zomer zijn langverwachte make-over kreeg. Liefhebbers namen Hassler-Forest zijn analyse niet in dank af, en speelden hun kritiek daarbij vaak op de man. Dat is zorgwekkend, want de auteur drong zijn morele oordeel absoluut niet op en ging er juist met diverse media over in gesprek. De vele verontwaardigde reacties op deze gepubliceerde opinie van een enkeling zijn zo exemplarisch voor een algemene stelregel: hoe groter de groep lezers dan wel collegae die een film in kwestie (moreel) omarmt of afkeurt, hoe aanzienlijker de kans dat jouw afwijkende morele oordeel niet als zodanig geaccepteerd wordt. Dit hangt niet alleen af van de maatschappelijke discussies die het publieke debat op dat moment beheersen. Ook de culturele waardering van films en de status van filmmakers spelen een sturende rol. Het verklaart mede waarom Woody Allen onder vuur ligt en zijn oeuvre nu anders bekeken wordt, maar ook waarom een kritische blik op The Lion King mensen zo tegen de criticaster in het harnas kan jagen.
Hoe eensgezind critici en lezers zich binnen zo’n meerderheidscultuur ook voor of tegen een film of filmmaker uitspreken, zij hebben altijd belang bij afwijkende (morele) perspectieven. Deze perspectieven zouden nooit een bedreiging moeten vormen, maar een uitdaging voor die (onvermijdelijk) al even morele filmkritiek die zijn tong scherpt. Is er nog wel ruimte voor stemmen in de dialoog die de tijdsgeest en de teneur van het publieke debat tegenspreken? Ze zijn de absolute voorwaarden voor een gezonde (film)cultuur.
Tim Bouwhuis
Hassler-Forest is vaak te gast in de podcast Geeky Dingen. Vind het wel een sympathieke gast. Wat betreft kritiek op dingen – er heerst zeker de laatste paar jaar een cultuur waarin men geen kritiek meer kan verdragen. Alles moet maar leuk zijn. Totdat iemand opeens een tweet van 2000 jaar terug vindt, waarin iemand iets doms heeft gezegd, en dan is ’t massaal eroverheen en “cancellen”.
Of The Lion King remake nu wel of niet goed wordt gevonden, of Star Wars nu wel of niet voor een kloof in de fanbase zorgt, welke moraal er deze keer ook wordt verguisd of verheerlijkt, Disney loopt schaterlachend weg met bakken vol geld. Blijkt maar weer hoe banaal alles eigenlijk is.
Het is dubbelop. Soms ben je blij dat er aandacht is voor representatie op een manier die eerder ondenkbaar was. Ik ben de laatste die zegt dat dat er niet toe doet. Het gaat mij eerder om de manier waarop. Die is vaak zo expliciet politiek (en dan ook nog op semi-agressieve wijze) dat het hebben van een ander standpunt (op welke grond ook) direct vijandschap creëert. Dat vind ik jammer en zorgbarend, want het normaliseert polemiek.
En je hebt gelijk dat het kapitalisme doorgaans de lachende derde is.