De banaliteit van het kwaad: Elephant en We Need To Talk About Kevin

Is er een verklaring voor ongeremd geweld, en kunnen we in de psyche kruipen van geweldplegers? We stellen deze vragen maar al te vaak om ons tot antwoorden te kunnen wenden. We zoeken en vinden grote verhalen (erfzonde – boete – schuld), óf we verhouden ons tot het idee dat alles en iedereen kwaad kan doen. Kwaad is dan gewoon, banaal: het zit verstopt in de kleine hoekjes van ons doodnormale menszijn.

Het publieke debat rond het kwaad in de mens kent geen ophouden. Landelijke media geven ons de munitie om na te denken en oordelen te vellen. Regelmatig worden we toegestaan, zo niet aangemoedigd, het kwaad buiten onszelf te plaatsen. Labels als ’terrorisme’ en ‘fundamentalisme’ doen precies dat: ze geven betekenis aan daden die we nu voorgoed aan de Ander kunnen toerekenen. Niet voor niets hoorde je veel Nederlanders na de aanslagen bij Charlie Hebdo en Bataclan zeggen dat ‘Het’ nu wel héél dichtbij kwam. ‘Het’ is het kwaad. Maar het komt dus van elders. Zit niet in ons – wíj zijn geen terroristen.

Zo’n tweedeling stokt als het kwaad zich om de hoek van de straat openbaart. Bij de buren. In de beschermende (?) omgeving van een hogere school. Als dat gebeurt,  gaan we andere vragen stellen. Op een andere manier naar betekenis zoeken. Want zo’n label, dat lukt niet meer. Kennelijk zat het kwaad in één van ons. Eén onder ons.

Tussen het publieke debat en de populaire cultuur zit een flinterdunne schakel. Vijf jaar na het bloedbad in Alphen (2011) halen media nog altijd aan dat Tristan van der Vlis tijdens zijn fatale daad de indruk wekte een computerspel te spelen/simuleren. En vóór die 9 april zocht de schutter eindeloos naar informatie over de Columbine Shootings (1999). Populaire cultuur wordt publiek debat en vice versa.

Zou Tristan Elephant (2003) gezien hebben? Ik durf het niet te zeggen. Hoef het ook niet te weten. Maar áls hij de film zag, kreeg hij misschien ook iets mee van de verwarring. Van de paradox in het hart van de film. Elephant, inhoudelijk gemodelleerd naar die bewuste Columbine Shootings, geeft geen enkele verklaring voor het kwaad. En juist daardoor is ‘ie zo ontzettend krachtig.

In de eerste drie kwartier van Elephant zien we hoe scholieren hun weg vinden door de gangen van een kille schoolcampus. Sommigen kruisen elkaars weg. Anderen blijven hun eigen mysterie. De uitgekiende tracking shots van regisseur Gus van Sant (Good Will Hunting) hebben geen horizon, geen perspectief. Alleen de personages weten waar ze heen gaan, iedere rendez-vous is een speling van het lot. Ben je op de hoogte van de filmplot? Dan kan in iedere scholier een moordenaar schuilen. Heb je geen idee? Dan zie je ook niets. Je zou zelfs over kunnen schakelen naar een ander net. Saai, er gebeurt niets. En misschien is dát juist het punt dat van Sant wil maken.

Eén van de twee schutters in Elephant (Alex, gespeeld door Alex Frost) impliceert een dag voor de massamoord al dat zijn daad geen vlaag van verstandsverbijstering is. Tegen een scholier die in de cafetaria naar zijn aantekeningenblokje vraagt, zegt hij achteloos dat zijn ‘plan’ daarop staat. ”You’ll see”. Einde contact. Op internet bestelt Alex zijn wapens. Die worden ogenschijnlijk nog dezelfde dag geleverd.

Wapengebruik in de Verenigde Staten is, in lijn met de (betwiste) metaforiek achter de filmtitel, de olifant in de kamer. Het is een collectief probleem dat door iedereen wordt gezien, zonder dat er iets blijvend verandert. Natuurlijk hangt in de kamer van Alex en Eric een illustratie van een olifant aan de muur. De olifant ontstijgt Alex en Eric, hoe verwarrend en confronterend dat ook mag zijn. Want wat willen we die twee graag begrijpen. Een reden vinden. Zodat we weten waarom ze het deden. Maar juist die reden ontbreekt.

Als Alex en Eric bij hun school arriveren, is er ogenschijnlijk maar één scholier die zich zorgen begint te maken en voorbijgangers sommeert het gebouw niet binnen te gaan. Wat wil je ook, als twee jongens in legertenue passeren en mededelen dat ‘some heavy shit’s about to go down’. Desondanks kunnen de twee schutters de school moeiteloos binnenwandelen, waar ze in de lange doorloop (met wapens in de hand) nog doodleuk wat details doorspreken. De paniek breekt pas uit als Alex en Eric in de bibliotheek daadwerkelijk voor het eerst beginnen te schieten. Het is op dit punt dat ondergetekende even met de geloofwaardigheid van het drama worstelde. Was de apathie van de scholieren in Columbine écht zo groot dat ze het gevaar pas zagen toen het eigenlijk al voorbij was? Van Sant schetst een naïviteit in reactievermogen die hoogst angstaanjagend is. Zeker als je bedenkt dat eenheden van leger en/of politie in de film ook nooit ter plaatse arriveren.

Eén van de strafste zetten van de film is de rol van Benny, een voorheen nog anonieme scholier die we tijdens de schietpartij ineens door de gangen van de school volgen. Benny is de enige die geen veilig heenkomen zoekt; semi-doelbewust beweegt hij zich tegen de stroom in, richting de daders. Van Sant heeft zijn publiek in de tang als hij ensceneert hoe Eric over één van zijn docenten staat gebogen, terwijl Benny vanachter nadert. Ik weet nog hoe ik tijdens het kijken twijfelde: zou Benny de dialoog aangaan, zoekend naar antwoorden, of zou hij Eric op heroïsche wijze zijn wapen weten te ontfutselen? Beide scenario’s strookten niet met de toon van Elephant, en toch gingen mijn gedachten onvermijdelijk die kant op – zie daar hoe je het gewoon bent om naar afgewikkelde drama’s te kijken, films waarin actie en dialoog ingezet worden om de handelingen van personages te verklaren.

Eric hoort dat er iemand nadert en schiet Benny neer. That’s it. En toen begon het nog eens extra te dagen: geweld wordt pas echt afschrikwekkend als het van alle theater is ontdaan. Als er geen schrijnend waarom achter het hoe meer is. En dát werkt door in de media: als we weigeren om de schutters meer aandacht te geven dan ze zelf al opeisten, kunnen we het boek sluiten en doorgaan. Maar dat kunnen we niet. Want het fascineert ons, het fascineert ook (de mensen achter) de media. En daarmee fascineert het nieuwe daders, nieuwe schietpartijen. Uiterst schrijnend, maar oh zo treffend, is een anekdote van de Amerikaanse filmcriticus Roger Ebert. Ebert gaf Elephant anno 2003 de maximale score, juist omdat de film alle flair en heroïek rond the act of killing uit welbewust de weg ging. Zijn anekdote geeft inzicht in de manier waarop we cultuur maar al te vaak beschuldigen van de bril die we zelf opzetten:

The day after Columbine, I was interviewed for the Tom Brokaw news program. The reporter had been assigned a theory and was seeking sound bites to support it. “Wouldn’t you say,” she asked, “that killings like this are influenced by violent movies?” No, I said, I wouldn’t say that. “But what about ‘Basketball Diaries’?” she asked. “Doesn’t that have a scene of a boy walking into a school with a machine gun?” The obscure 1995 Leonardo Di Caprio movie did indeed have a brief fantasy scene of that nature, I said, but the movie failed at the box office (it grossed only $2.5 million), and it’s unlikely the Columbine killers saw it.

The reporter looked disappointed, so I offered her my theory. “Events like this,” I said, “if they are influenced by anything, are influenced by news programs like your own. When an unbalanced kid walks into a school and starts shooting, it becomes a major media event. Cable news drops ordinary programming and goes around the clock with it. The story is assigned a logo and a theme song; these two kids were packaged as the Trench Coat Mafia. The message is clear to other disturbed kids around the country: If I shoot up my school, I can be famous. The TV will talk about nothing else but me. Experts will try to figure out what I was thinking. The kids and teachers at school will see they shouldn’t have messed with me. I’ll go out in a blaze of glory.”

In short, I said, events like Columbine are influenced far less by violent movies than by CNN, the NBC Nightly News and all the other news media, who glorify the killers in the guise of “explaining” them. I commended the policy at the Sun-Times, where our editor said the paper would no longer feature school killings on Page 1. The reporter thanked me and turned off the camera. Of course the interview was never used. They found plenty of talking heads to condemn violent movies, and everybody was happy.

In de aanloop naar 2011 werkte regisseuse Lynne Ramsay uit wat Ebert zo goed begreep. In haar ijzingwekkende psychologische thriller We Need To Talk About Kevin doet een tiener die het kwaad zelf (The Omen is nooit ver weg) moet verbeelden een buiging voor een lege gymzaal. In de binnenwereld van zijn ego hebben talloze toeschouwers zijn wandaden aanschouwd.  De demonisch acterende Kevin (een rol van Ezra Miller) had eerder al tegen zijn moeder (Tilda Swinton) gezegd dat de tv ‘mensen als hij’ toont; niemand wil die ene jongen zien die een A voor geometrie haalt. Kevin kent zijn publiek en leeft voor zijn publiek. Zijn moeder kijkt constant, en juist daarom gaat het grote treiteren altijd door.

Ramsay opent de dialoog met van Sants Elephant wanneer ze Swinton bij het aanleren van Kevins eerste woordjes naar de E van Elephant laat grijpen. Waar van Sant iedere vorm van psychologie schuwt, hanteert Ramsay juist een door en door psychologische (lees: psychoanalytische) benadering van haar personages. In die zin is We Need to Talk About Kevin misschien nog wel verwarrender dan Elephant; ook Kevin zelf weigert een reden voor zijn gedrag te geven (”that’s the point: there is no point”, zegt hij op een gegeven ogenblik), maar ondertussen speelt Ramsay met haar symboliek en brengt ze de Bijbelse idee van erfzonde (Swinton speelt Eva) samen met een Freudiaanse stroom van gedragspatronen.

Elephant moét in zijn effectieve eenvoud altijd wel beter zijn dan Ramsays filmische reactie. Qua (montage)stijl en kleurgebruik (let vooral op de framing van alle tinten rood) is We Need to Talk About Kevin superieur, maar de film loopt zichzelf wat voor de voeten in haar doorgedreven symboliek en haar extreme karakterschetsen.

Toch is ook We Need To Talk About Kevin in dialoog met de wereld van vandaag. Ze geeft uiting aan een klimaat waarin we eindeloos naar verklaringen voor het kwaad kunnen zoeken, maar aan het eind nog steeds even weinig begrijpen. Waarin zelfs de grote theorieën ons langzaam vreemd worden, of al lang zijn. In zo’n wereld blijft zelfs deze tekst zonder conclusie.

Elephant (Gus van Sant, 2003)/81 min.
We Need To Talk About Kevin (Lynne Ramsay, 2011)/112 min.

The Elephant in the Room?

4 gedachten over “De banaliteit van het kwaad: Elephant en We Need To Talk About Kevin”

    1. Benieuwd wat je daarvan zou vinden – We Need (…) is duidelijk in dialoog met Elephant. Ik denk dat je de psychologische/psychoanalytische benadering erg interessant zult vinden – vraag is of het dat de betere film maakt:)

Geef een reactie